zaterdag 30 augustus 2014

* Budget Girls *



On A Tight Budget ('98) heet het enige album van de Budget Girls (Christen & Teri). Juist als je weinig te besteden hebt is het extra belangrijk om op je voeding te letten. Vandaar dit pleidooi voor een proteine-rijk miso-soepje, waar je veel van kan eten zonder dik te worden. Een vinylsingle uit '99 op Damaged Goods-records.

* I HATE MUSIC – It’s got too many notes! *



Een aangename verrassing in 2013 was de (tijdelijke?) wederopstanding van The Replacements, de gitaarband uit Minneapolis die in de 80s zoveel fijne plaatjes maakte. De aanleiding voor de comeback was minder vrolijk: hun voormalige gitarist Bob “Slim” Dunlap kreeg een zware beroerte. Volgens de prognoses zou hij daardoor de rest van zijn leven zorg-afhankelijk blijven, maar de kosten daarvan werden niet gedekt door enige verzekering. Om geld in te zamelen brachten The Replacements een benefiet-plaatje uit, een voorbeeld dat door meer bands gevolgd werd, steeds onder de noemer “Songs for Slim”, wat uiteindelijk leidde tot een 2CD-compilatie met 28 tracks. De Replacements-bijdrage (op vinyl) was aanvankelijk een 10”, later dat jaar heruit als 12”, met daarop vier nummers door The Replacements (met zanger Paul Westerberg en bassist Tommy Stinson) en eentje door ex-’Mats-drummer Chris Mars. Onder die vijf songs zijn twee Slim-covers. Daarnaast speelden de Replacements de Broadway-standard ‘Everything’s Coming Up Roses’, een matige versie van de Leon Payne/Hank Williams-song ‘Lost Highway’ en deze mooie uitvoering van een nummer dat gisteren (29/8) al in de Nico-versie in uw Secret Museum te vinden was: ‘I’m Not Sayin’.

SMoRaS maakt graag van de gelegenheid gebruik om werk van The Replacements uit hun gloriejaren opnieuw onder de aandacht te brengen: Dit is van het album Let It Be (1984): “How do you say I'm lonely to an answering machine? The message is very plain: Oh, I hate your answering machine.”

Op de debuutplaat van The Replacements, drie jaar eerder, verstopte de band de melodietjes nog onder onstuimige hardcorepunk, vandaar de albumtitel Sorry Ma, Forgot To Take Out The Trash. Zeer geschikt voor headbangen en door de kamer stuiteren, zoals dit nummer, met een tekstregel waarvan een gitarist van de groep Pavement ooit zei dat hij hem als grafschrift wenste: “I Hate Music – It’s Got Too Many Notes”.

vrijdag 29 augustus 2014

* Nico *














Aanvankelijk was het een slimme publiciteitsstunt van Andy Warhol, zegt John Cale in de documentaire ‘Nico Icon’, om Christa Päffgen (1938-1988) alias Nico toe te voegen aan The Velvet Underground. “Al begreep niemand echt de toegevoegde waarde van een prachtige blonde dame die niet veel meer deed dan tamboerijn spelen.” Op het debuut-album (V.U & Nico, 1967) zong ze drie nummers, ‘Femme Fatale’, ‘I’ll Be Your Mirror’ en ‘All Tomorrow’s Parties’, waarna ze de groep weer verliet en solo-albums ging maken. Al in 1965 echter was een eerste single verschenen van Nico, de Gordon Lightfoot-cover ‘I’m Not Sayin’, met naar het schijnt op gitaar Jimmy Page (pre-Led Zep). Op YouTube is er een officiele clip met matig geluid (1), daarom ook een fan-remake (2) met foto’s uit haar modellentijd. Als jonge tiener ontdekt bracht dat werk haar via het blad Vogue naar Parijs, en van een rolletje in Fellini’s La Dolce Vita (1960) naar New York en Warhol. Niet slecht voor een meisje dat tien jaar eerder nog in Die Grosse Illustrierte stond.

Nico-I’m Not Sayin’ (1) + (2)

Binnen een jaar na haar vertrek uit de Velvets was er al het eerste Nico-album Chelsea Girl, waarop ze liedjes deed van Bob Dylan, Tim Hardin, haar toenmalige lief Jackson Browne en dit prachtige nummer, geschreven door John Cale:

Nico-‘Winter Song’.

Het tweede album Marble Index (1969) was nog zwaardere kost. Allemaal eigen nummers ditmaal, waarop Nico zichzelf begeleidde op harmonium. Hier een van de hoogtepunten: 


Nico-‘Frozen Warnings’ (met tekst onder de YouTube-clip).

* Bo Diddley & The Duchess *















De invloed van Bo Diddley (Ellas McDaniel) op de Rock & Roll-geschiedenis en de Britse 60s-Beat-bands valt nauwelijks te overschatten. Toch had hij in de US-top-40 maar één hit, het melige ‘Say Man’ (‘59), en scoorde hij in de UK pas voor het eerst in ’63 met ’Pretty Thing’. En bij ons? Niks, nooit! Pretty Things, Stones, Animals, Kinks, allemaal speelden ze zijn werk. Tig andere bands en liedjes maakten gebruik van dat typische ritme, Bo’s Beat. Het begon allemaal in ‘55, nog voor Elvis doorbrak, met een nummer dat hij heel bescheiden ‘Bo Diddley’ doopte. Cool.

Cooler: ‘Who Do You Love’, een jaartje later. Alleen die tekst al:
“I walk 47 miles of barbed wire,
Use a cobra snake for a neck tie.
Got a brand new house on the roadside,
Made out of rattlesnake hide.
I got a brand new chimney made on top,
Made out of a human skull.
Now come on Arlene, let's take a little walk, tell me,
Who do you love?”

Coolest: de dames in Diddley’s band. Eerst was er Peggy Jones, oftewel Lady Bo. Na haar vertrek in ’62 kwam The Duchess, geboren als Norma-Jean Wofford. Hier te zien op gitaar, met naast zich de Bo-ettes (Lily "Bee Bee" Jamieson and Gloria Morgan). Waren we er maar bij geweest.

* Never mind the Buzzcocks? Bollocks! *


1978 was een productief jaar voor de Buzzcocks. De Manchester punkpopband bracht twee geweldige albums uit, en nog eens vijf singles, die allemaal de Engelse hitlijsten haalden. Wat een mooi rijtje: ‘What Do I Get’, ‘I Don’t Mind’, ‘Love You More’, ‘Ever Fallen In Love’ en ‘Promises’. Allemaal te vinden op hun verzamelalbum Singles Going Steady, met alle b-kantjes erbij. Ever Fallen was hun grootste hit, al vreest SMoRaS dat in Nederland de Fine Young Cannibals-cover (1987) bekender is. Hier is het origineel.

Anders dan bij de meeste punkbands ging het bij de Buzzcocks om melodie en was de liefde het favoriete onderwerp. Het dichtst bij het No Future-gevoel kwam nog ‘Boredom’ uit hun beginperiode. In december 1976 bracht de band, nog met zanger Howard Devoto (die vervolgens de groep Magazine begon), hun debuut uit op het zelf opgerichte New Hormones-label, de 4-track-EP ‘Spiral Scratch’. O.a. met ‘Boredom’, hier te zien in een 1980-live-versie; zonder Devoto, maar met Pete Shelley, mede-oprichter en Buzzcocks-frontman van maart ’77 tot de split vier jaar later.

Na het uiteenvallen van de Buzzcocks kwam Shelley in 1981 meteen met solo-werk, waarin hij het over een compleet andere boeg gooide. Geen energieke gitaarpunk maar synthesizerpop. Een overgang die minder verbazing wekt als je weet dat Pete (geboren in 1955 als Peter McNeish) in 1974 al een zeer experimentele electronica-plaat opnam, het pas in 1980 verschenen solo-album Sky Yen. Zijn eerste single in 1981, ‘Homosapien’, was daarmee vergeleken een stuk melodieuzer. Grappige video trouwens. Wat een verschil met eerdere Buzzcocks-clips.


donderdag 28 augustus 2014

* Baby Huey *



De carriere van Baby Huey (James T. Ramey) duurde kort. Hij overleed in 1970 op 26-jarige leeftijd aan een hartaanval. Oorzaken: overgewicht (hij woog ruim 160 kg) en problemen met heroine en alcohol. Er resteren slechts een postuum album (The Baby Huey Story: The Living Legend) en een paar singles. Rond 1965 was de muziek die hij maakte als Baby Huey & the Babysitters (oa 'Monkey Man') een kruising tussen rhythm & blues en garagerock, die het goed deed in het Chicago-clubcircuit. 

Maar het mooiste werk verscheen rond zijn dood, met als hoogtepunt een nummer geschreven door Curtis Mayfield en uitgebracht op diens Curtom-label (1970): ‘Hard Times’. Gesampled door tig hiphoppers, oa Ice Cube ("The Birth", Death Certificate), A Tribe Called Quest ("Can I Kick It?") en Ghostface Killah ("Buck 50", Supreme Clientele). John Legend en The Roots coverden het in 2010 op hun album Wake Up.


* Elvis Costello's dad s(w)ings! *













Ross McManus, wie kent hem niet? Nam rond 1970 een niet onverdienstelijke (zij het licht overbodige) plaat op met twaalf Elvis-covers, van ‘Heartbreak Hotel’ tot ‘Suspicious Minds’. En een single met de Beatles-song ‘The Long And Winding Road’, die U allicht gemist heeft, want uitgebracht onder het pseudoniem Day Costello. Maar meest bekend werd hij toch door zijn zoon Declan, alias Elvis Costello. Junior bleek met meer songschrijftalent gezegend dan paps. Maar senior was dan weer de betere danser, zoals hij in de jaren zestig liet zien met ‘If I Had A Hammer’, begeleid door The Joe Loss Orchestra.

Weet u gelijk van wie onze manager L.B. zijn dance-moves heeft afgekeken! Fijne bijvangst vandaag: een reclamespot met Ross McManus voor R Whites Lemonade (1973?)

Ross McManus overleed in 2011, twaalf dagen na zijn tweede vrouw Sara. Onbelangrijk detail? Niet voor SMoRaS! Noem het sentimenteel, wij geloven maar al te graag in "trouw tot in den doet". Catch-of-the-day is voor U dan wellicht de video met Declan en Ross samen in de Ray Charles-hit ‘Georgia On My Mind’. Ross ziet er hier trouwens uit als Randy Newman. Vader en zoon, “van alle markten thuis”. Laat dat nou precies de Van Dale-omschrijving zijn voor een McManusje-van-alles.


* Dr. Alimantado *














U is geen reggae-liefhebber? Toch Dr. Alimantado proberen! En dan vooral zijn 1978-album Best Dressed Chicken In Town: klinkt na 36 jaar nog steeds verbluffend! Eerst de titelsong:

Dr. Alimantado - Best Dressed Chicken In Town

Het album bevat een aantal singles die Winston Thompson (zijn echte naam) volgens beproefd Jamaicaans recept opnam door als DJ te ‘toasten’ over de plaatjes van andere reggaezangers heen: onder ‘Gimmie Mi Gun’ zit Gregory Isaacs-‘Thief a Man’ en onder ‘Poison Flour’ is Horace Andy te horen. Een van de meest geslaagde tracks is ‘I Killed The Barber’, gebaseerd op de Jackie Edwards-cover van het John Holt-nummer ‘Ali Baba’. Klinkt ingewikkelder dan het is: ter verduidelijking hieronder van Dr. Alimantado via Jackie Edwards terug naar John Holt.

Dr. Alimantado - I Killed The Barber

Jackie Edwards - Ali Baba

John Holt - Ali Baba


* Joe Pernice *



“Muziek voor volwassenen”. De term is besmet, sinds een babbelzieke voetbalsnor hem inpikte voor zijn radioshow met belegen Americana, die slechts te harden is met een dure whisky en een sigaar. De kans dat die ouwe ijdeltuit Joe Pernice draait is te verwaarlozen. En de Pernice Brothers in de Top-2000? Gaat niet gebeuren, het moet wel gezellig blijven! Vandaar dat we hier in het Secret Museum maar een klein monumentje oprichten voor Joe en zijn prachtplaten.



Joe Pernice dus. Zijn nieuwste plaat Into The Lime verscheen begin 2014 onder de naam The New Mendicants, een project met Norman Blake van Teenage Fanclub. De groepsnaam lijkt ontleend aan ‘The Mendicant’, een nummer uit 2013 van de comeback-plaat van de Scud Mountain Boys. Met die band liet Joe Pernice voor het eerst midden jaren 90 van zich horen, met platen in het alt-country-idioom.

Met de Pernice Bothers verlegde hij de koers naar fraai georkestreerde popsongs. Vermoedelijk het meest bekend (en meest geprezen) is hun tweede plaat The World Won’t End, maar de Secret Museum-staff heeft een zwak voor voorganger Overcome By Happiness (1998). Een plaat die doet denken aan een meesterwerk van dertig jaar eerder, Odessey and Oracle van The Zombies. 

Op het Pernice Bros-debuut staat veel moois, zoals ‘Crestfallen’ en ‘Monkey Suit’, maar ‘Chicken Wire’ is voor SMoRaS de ultieme Pernice-song: Op het eerste gehoor een kabbelend popdeuntje, met gezellige lounge-trompetklanken op het eind, maar schijn bedriegt. Zelfdoding is het onderwerp, in een treurig decor met een roestige grasmaaier en kippengaas.

Pernice Brothers - Chicken Wire (1998)

Tussen de eerste twee Pernice Brothers-platen door maakte Joe ook nog uitstapjes onder de naam Chappaquiddick Skyline en de solo-plaat Big Tobacco. Op die laatste staat ‘Bum Leg’, op de site van AllMusic.com beschreven als een “surprisingly violent murder ballad”. Bij de YouTube-clip hieronder is via een muisklik op “meer weergeven” de songtekst te vinden. Maar ook zonder tekststudie is het lied alleszins het aanhoren waard, toch?

Joe Pernice - Bum Leg (2000)

woensdag 27 augustus 2014

* Don Covay *














Is it a bird? Is it a plane? No, it’s...

The Boomerang (1965)

Nog driemaal Covay: een vroege single die hij maakte onder het pseudoniem Pretty Boy (‘Bip Bop Bip’), opgenomen met de Upsetters-band van Little Richard, die de single produceerde en ook op piano meedeed, terwijl Covay hem als zanger imiteerde.
Daarna het met gitarist Steve Cropper geschreven origineel van ‘See-Saw’, drie jaar later door Aretha Franklin gecoverd.
Tot besluit de befaamde overspel-ballad ‘I Was Checkin’ Out’:
Net uit het hotel, na een geheime date, en wie komt komt daar aanrijden, “sittin’ beside another dude”..? Ouch, de bedrieger bedrogen!

Bip Bop Bip (1957)

See-Saw (1965)

I Was Checkin’ Out, She Was Checkin’ In (1973)

* Shoes (USA) *


















Seventies powerpop uit Zion, Illinois: Shoes (zonder The), de groep van Jeff en John Murphy en hun schoolvriend Gary Klebe. In de zomer van 1974 namen ze gedrieen Heads Or Tails op, een 10”-mini-album waarvan slechts vier proef-exemplaren werden geperst. Vervolgens vertrok Gary voor een jaartje naar Frankrijk, Versailles om precies te zijn. In zijn afwezigheid maakten de Murphy-broers met een drummer een eerste Shoes-LP, getiteld One In Versailles. Een plaat die moeilijk te slijten bleek, vrijwel de hele oplage van 300 stuks lag nog tijden onder Jeff’s bed. Van het album Bazooka, dat daarna werd opgenomen met de teruggekeerde Gary, werden slechts demo-tapes gemaakt, bestemd voor radio-stations. Helaas bleef de respons bedroevend. 

De opvolger Black Vinyl Shoes, aanvankelijk ook louter bedoeld als demo, werd voorjaar 1977 opgenomen in Jeff’s woonkamer. Gezien de beperkte middelen was het resultaat verbluffend. Met Gary en Jeff op gitaar en John op bas kwamen ze tot vijftien fraaie popliedjes, waarvan ze er elk vijf schreven en zongen. Deze home-recordings, gemaakt met Skip Meyer op drums, bracht de band alsnog zelf op LP uit in een oplage van 1000 stuks, en eindelijk met succes. Goeie recensies volgden, en een heruitgave op het PVC-label. Daarna toonde het grote Elektra belangstelling, waar de band drie albums mocht maken, om na het uitblijven van de grote doorbraak weer gedumpt te worden.

Twee jaar terug verscheen bij Real Gone Music de verzamel-CD ‘35 Years – the definitive Shoes collection 1977-2012’. Die titel is ietwat bezijden de waarheid. De 21 nummers zijn op twee na afkomstig van de drie Elektra-albums (‘79-82) en de drie die volgden in eigen beheer (‘84-94). Verder een nummer van hun comeback-album Ignition (2012) en ‘Okay’ als enige track van Black Vinyl Shoes, terwijl dat voor veel fans nog steeds het mooiste Shoes-album blijft. Ander minpuntje van die 35 Years-CD: Shoes-klassieker ‘Tomorrow Night’ is te horen in de Present Tense-albumversie (1979), helaas niet in de veel sprankelender versie die een jaar eerder op single verscheen bij Greg Shaw’s Bomp. Gelukkig wel op YouTube te vinden, en hier bij uw Secret Museum, met drie 1977-tracks van Black Vinyl Shoes:

Do You Wanna Get Lucky?

Tragedy

Capital Gain

Tomorrow Night (1978 Bomp-single-versie)

P.S. Tip voor vinyl-liefhebbers: Het Numero-label bracht in 2012 Bazooka voor het eerst op LP uit, naast heruitgaven van One In Versailles en Black Vinyl Shoes.
Meer Shoes-info: http://shoeswire.com/discography

* The Shoes (NL) *





















“Wie the Shoes past...” luidde de tenenkrommende titel van hun debuutalbum, maar ach. Deze uit Zoeterwoude afkomstige band rond zanger-gitarist Theo van Es maakte toevallig wel een van de allerleukste Nederlandse reclame-singles ooit, ‘Tank Esso Mix’. Volgens het boek ‘De Muzikale Verleiding – Nederlandse reclame op 45 toeren’ van Dolf Hell en Frits Jonker stamt dit plaatje uit 1966, volgens alle andere bronnen uit 1968. Het laatste lijkt SMoRaS ook logischer. The Shoes scoorden pas eind 1966 hun eerste NL-hitje met ‘Standing and Staring’, en boekten hun grootste successen in 1967 en 1968 (‘Na Na Na’ en ‘Don’t Cry For A Girl’), dus waren in 1968 voor reclamemakers een stuk interessanter. Bovendien is het nummer een variant van hun eigen single ‘Farewell In The Rain’ uit 1967, zoals hieronder te horen.

Tank Esso Mix (1968)

Farewell In The Rain (1967)


dinsdag 26 augustus 2014

* (Little) Jimmy Scott 1925-2014 *




Eerder dit jaar (de zaterdagochtend dat we nog aan het nagenieten waren van de 5-1 tegen Spanje) kwam via diverse media het bericht dat op 12 juni jazz-zanger Jimmy Scott (88) was overleden. Alle Nederlandse nieuws-sites, van NOS tot NRC en Volkskrant, hadden blijkbaar dezelfde bron, want overal stond aanvankelijk het ergerlijke zinnetje “Scott, bekend om zijn kinderlijke stem”. Kinderlijk?! Welke persbureau-lul (m/v) verzint zoiets?




Jimmy Scott was een legendarische zanger, bewonderd door Billie Holiday, Ray Charles en Marvin Gaye. Hij vertolkte elk nummer zo intens en doorleefd dat je echt onmogelijk van kinderlijk kon spreken. De stem was onmiskenbaar van een volwassene. Veeleer was de vraag: van een man of van een vrouw? Scott leed namelijk aan het zeldzame Kallmann-syndroom, met als belangrijkste kenmerk (naast het ontbreken van reukvermogen) het uitblijven van de puberteit. Hij kreeg dus ook niet de baard in de keel, waardoor zijn stem engelachtig hoog bleef.

Nadat hij te horen was geweest op de Lionel Hampton-hit ‘Everybody’s Somebody’s Fool’ (1950), overigens zonder als zanger op de plaat vermeld te worden, tekende hij als Little Jimmy Scott midden jaren vijftig voor het Savoy-label van Herman Lubinsky, waar hij twee LP’s zou maken. In 1962 werd Jimmy gevraagd door Ray Charles om als eerste een plaat uit te brengen op diens eigen Tangerine-label. Het album, Falling In Love Is Wonderful, met Ray als producer en pianist, was een meesterwerk dat Scott’s grote doorbraak had moeten worden. Het mocht niet zo zijn: met het oude contract in de hand dwong Lubinsky al na een maand af dat de plaat uit de handel werd genomen. Pas veertig jaar later kwam het tot een heruitgave. Nadat ook Scott’s vierde album The Source, in 1969 opgenomen voor Atlantic, door de Savoy-baas op identieke wijze was gedwarsboomd en een vijfde voor Savoy (1975) flopte trok Jimmy zich terug uit de muziek. In de jaren tachtig schijnt zijn vrouw eens bij de radio een van zijn liedjes aangevraagd te hebben. Tot hun beider verbazing vernam ze dat hij overleden was.


Hernieuwde erkenning volgde pas in 1991 toen Jimmy Scott, 65 inmiddels, de George & Ira Gershwin-compositie ‘Someone To Watch Over Me’ zong op de uitvaart van een vriend, songschrijver Doc Pomus. David Lynch voerde hem dat jaar zingend op in de slotaflevering van Twin Peaks met 'Sycamore Trees', een nummer dat het jaar erop ook op de soundtrack kwam van de Twin Peaks-film Fire Walk With Me. Lou Reed vroeg hem als achtergrondzanger voor zijn Magic & Loss-album. En in januari 1993 zong hij bij de eerste inauguratie van Bill Clinton ‘Why Was I Born’, het lied dat hij in 1953 ook bij de inauguratie van president Eisenhower had gezongen.

Voor nog meer info zie het bijzondere verhaal "In Jimmy Scott's carrière zat echt alles tegen", dat Koen Schouten in 2004 schreef voor de Volkskrant.

Lionel Hampton & His Orchestra (vocal: Little Jimmy Scott)
Everybody’s Somebody’s Fool (1950)

Someone To Watch Over Me (1955)

Why Try To Change Me Now (1962)

Sometimes I Feel Like A Motherless Child (1969)
noot: Jimmy’s moeder overleed door een verkeersongeluk toen hij 13 was

Sycamore Trees (1992)

* Swell Maps *


















“They get on like a house on fire” (een Britse uitdrukking voor mensen die het erg goed met elkaar kunnen vinden) was de basisgedachte achter de hoes van het Swell Maps-debuutalbum A Trip To Marineville (1979), zo las SMoRaS ooit. De band ontstond in de Engelse West Midlands op zo’n 15km van Birmingham, in Solihull. Klinkt als een gehucht, maar de kern telt ruim 90.000 inwoners, de agglomeratie zelfs 200.000, ontdekte onze fact-checker. Vier jongens die elkaar vonden in een liefde voor van alles, van krautrock tot punk, maar zich weinig aantrokken van de dogma’s van welke stroming dan ook. Zanger/gitarist Nikki Sudden (geboren als Adrian Godfrey, 1956-2006), zijn broer Epic Soundtracks (Kevin Godfrey, 1959-1997) op piano en drums, bassist Jowe Head (Stephen Bird) en gitarist Biggles Books (Richard Earl) lieten een klein maar fijn oeuvre na, dat tal van bands inspireerde, waaronder zelfverklaarde fans als Sonic Youth en Pavement. Uw Secret Museum selecteerde een paar tracks. ‘Read About Seymour’ was de debuutsingle, die in januari 1978 uitkwam. ‘Vertical Slum’ bevat de onsterfelijke regel “Got a space between my eyes. Never knew about it.” Een ander liedje, treffend “Another Song’ geheten, is bijna romantisch te noemen: 

I wanna live my life with you,
Not really, just sounds good
A word to say to pass the time
'Til all the trains have gone.

Just to spend some time with you
Not now, but just another day
No more waiting, you can't control it
But everything is really great.

This is just another song
I guess it's rather long (koortje: “It’s short!”)
This is just another song
And now it's gonna STOP!

Mind you, deze audio-freaks investeerden al hun geld in de studio-opnames. Voor de video’s resteerde slechts een karig budget.

Read about Seymour (1978)

Vertical Slum (1979)

Another Song (1979)

Midget Submarines (1979)

maandag 25 augustus 2014

* Washington Phillips *





















In al zijn eenvoud en breekbaarheid is er weinig muziek zo mooi, puur en indringend als de gospel van Washington Phillips (1880-1954). Hij liet slechts zestien nummers na, opgenomen van 1927 tot 1929, waar met enige moeite nog wel aan te komen is. Mooiste uitgave is de hierboven afgebeelde LP (uit 2008 op Mississippi Records), maar dan heb je slechts twaalf liedjes. Zijn complete werk verscheen eerder op de CD I Am Born To Preach The Gospel (’91 Yazoo) en, met vier bonustracks van Mamie en A.C. Forehand, als The Key To The Kingdom (2005 Yazoo). Storefront and Street Corner Gospel (2003 Document) voegt zeven tracks van het Forehand-duo toe, plus twee fraaie van Luther Magby. 

Het Document-CD-boekje vertelt dat Phillips, boer in Texas, dankzij een mobile recording unit van Columbia Records in december 1927 zijn eerste opname maakte met ‘Mother’s Last Word To Her Son’. Onzeker is welk instrument hij als begeleiding gebruikte. Van Phillips bestaat een postzegelgrote foto uit die tijd, te zien in de ‘I Am Born’-clip, waarop hij twee snaarinstrumenten vasthoudt, volgens kenners een zither en een dulcimer. Maar de Document-info verdedigt de stelling dat Phillips, die ook diverse zelfgemaakte instrumenten bespeelde, voor alle opnamesessies gebruik maakte van een zeldzaam dolceola(of dulceola?)-keyboard. Na jaren van studie houden meerdere deskundigen het inmiddels toch op een fretloze zither: http://www.minermusic.com/dolceola/phillips_study.htm

Na het inzakken van de platenverkoop door de beurscrash van 1929 maakte Phillips geen opnames meer. Door de week bewerkte hij zijn eigen stukje land, ten oosten van Waco, op zondag was hij predikant. De clip van ‘Mother’s Last Word..’ toont Washington Phillips op een andere zeldzame foto, vermoedelijk gemaakt rond 1950.

What Are They Doing In Heaven Today? (1928)