zaterdag 28 maart 2020

* Products of the Morticians *

What is a Tishan? No answer in the dictionary I'm afraid. Yet somewhere in Minnesota, circa 1967, there was a garage punk band named The More-Tishans. Driving around in a hearse.. (pic = proof !)

The More-Tishans-'(I've Got) Nowhere To Run' (sep'67 Peak 4453)

They weren't the only ones to flirt with death. There were quite a few '60s garage bands calling themselves The Morticians. 'TeenBeat Mayhem!', the indispensable reference book of the genre by Mark Markesich, lists no less than five. First there was a band in Albuquerque NM, these Morticians had their singles released on the Mortician-label in '65/66. After that Morticians popped up in New Jersey (1966) and Tennessee ('67 single: 'Grave Digger' b/w 'Dead Silence' !), Louisiana and Michigan (also 1967). 

Deeply buried in history we find the cleverly named Morty Shann & the Morticians. Two of their rockabilly recordings (1960?) were unearthed by Norton: 'Movin In' b/w 'Red Headed Woman'.


More related stuff: a band called Products of the Morticians, 1967-garage-psych from Louisiana!
When I first read about their single 'Soul Clinic' it came with this recommendation: 
"HOLY GRAIL - INSANELY RARE .. VERY OBSCURE!!"

Last time I checked on Discogs one copy of this 45 was offered for over 500 Euros.
Be smart, it's easily available on this Dutch LP of "garage beat with a soul attitude".


vrijdag 10 januari 2020

* James Luther Dickinson - 'The Early Years' *



James Luther Dickinson (1941-2009)
'The Early Years' (2019 Memphis International MIR 1115) 

45 rpm, black vinyl 7", four tracks.

Jim Dickinson And The New Beale Street Sheiks (1964)

A2 Cadillac Man - The Jesters (1966)

B1 Monkey Man - Jim Dickinson And The Catmando Quartet (1966)

B2 Shake 'Em On Down - Jim Dickinson And The Catmando Quartet (1966)



A1 originally issued as Southtown 45-22000,
b/w Nobody Wants You When You're Down and Out

B1 & B2 prev. issued as Southtown 45-22006; 
Southtown 45s produced by Bill Justis;  A1+B1+B2 written by Jim Dickinson.

A2 first released in 1966 as a Sun 45, with J.D. on vocals and piano 
"Sun's last great rock and roll record"


- bigger pics of actual sleeve uploaded by Bear Family Records, Germany (thanks/danke!)
https://www.bear-family.de/dickinson-james-luther-the-early-years-7inch-ep-45rpm-ps.html

- outside Europe, try here:
https://stores.portmerch.com/northmississippiallstars/music/dickinson-early-years-ep.html


vrijdag 9 februari 2018

* Otis Blackwell *



2cd The Songs & Recordings of Otis Blackwell (09-02-2018 Acrobat Records) - 62 songs!

De naam Otis Blackwell staat als schrijver vermeld bij liedjes van Elvis Presley (Don't Be Cruel, All Shook Up, Return To Sender) en Jerry Lee Lewis (Great Balls Of Fire, Breathless). Daarnaast was hij onder het pseudoniem John Davenport mede-auteur van Fever (Little Willie John, Peggy Lee, Elvis, Cramps). 

Zelf nam hij ook plaatjes op, waarvan Daddy Rollin' Stone (1953) het bekendst is. Andere aanraders: Nobody Met The Train (1954) en Let The Daddy Hold You (1955). Op deze dubbel-cd staan 23 van zijn eigen werkjes, waarvan Wake Up Fool (1952) een van de mooiste ontdekkingen is.


Daarbovenop 39 van zijn liedjes uitgevoerd door anderen, van Elvis en Jerry Lee tot LaVern Baker en Ben E. King. Het moet gezegd, er zit nogal wat middle-of-the-road materiaal tussen, maar tussen onverwoestbare klassiekers als Fever in de uitvoering van Peggy Lee en het onderschatte Let's Talk About Us van Jerry Lee Lewis (later nog gecoverd door Dave Edmunds) staan ook fraaie verrassingen. Jimmy Barnes' pre-soul-ballad No Regrets (1959) bijvoorbeeld, en twee hier onbekende nummers van Cliff Richard: de rocker Nine Times Out Of Ten (1960) en de ballad You're Just The One To Do It (1961), beide met fijn gitaarwerk (vermoedelijk van Hank B. Marvin). 

Een ander hoogtepunt is, per abuis, track B13: De samenstellers konden twee Dee Clark-nummers niet uit elkaar houden. Bedoeld was het door Otis Blackwell geschreven Hey Little Girl (1959 Abner 1029), een nummer in Bo Diddley-stijl. In plaats daarvan horen we Oh Little Girl (1958 Falcon 1009), een nummer in Little Richard-stijl (en bovendien opgenomen met Little Richard's band). Geweldig nummer, alleen niet uit de koker van Otis Blackwell. Had men bij Acrobat de Secret Museum-post over Dee Clark (26-10-2016 ) nu maar gelezen...


P.S.: de Little Richard-hits uit de jaren 1956-58 (Long Tall Sally, Rip It Up, Good Golly Miss Molly) zijn van de hand van een andere Blackwell: niet Otis maar Robert 'Bumps' Blackwell.

donderdag 17 augustus 2017

* Alex Chilton / Big Star / Box Tops *



In de vakantie eindelijk tijd gevonden om de definitieve biografie te lezen van Alex Chilton (28 december 1950-17 maart 2010). 'A Man Called Destruction' heet het boek uit 2014, naar het gelijknamige Chilton-album uit 1995. Volgens bio-schrijfster Holly George-Warren kwam Alex aan die albumtitel door een ontmoeting met een rondreizende bluesmuzikant genaamd "Destruction". Ik vraag me af of dat William "Destruction" Johnson geweest kan zijn, eind jaren 40 in Memphis pianist in de band van Howlin' Wolf. Uit een boek over Wolf's toenmalige leadgitarist Earl "Lil Choo-Choo" Johnson: "Destruction loved two things, the piano and women, and not necessarily in that order. (..) More than once, Wolf got ready to start a song, just to find Destruction was off in a corner with his hands on some woman." (Opgetekend door Bryan Krull, 2010)

"Destruction" had ook Chilton's middle name kunnen zijn. Zijn makker Tav Falco zei ooit: "Alex's process was to create something that's beautiful, then the next stage was to destroy it." Na het lezen van het boek blijf je dan ook zitten met het katerige gevoel dat Chilton lang niet het maximale uit zijn carrière heeft gehaald. Om Paul Westerberg, zanger van het Replacements-nummer 'Alex Chilton' (1987), te citeren: "I can't make up my mind whether Alex was some brilliant chameleon or just a guy who fucking lost it real quick." (Bron: Paul's interview met het blad SPIN van augustus 1991, n.a.v. de toen net verschenen Rhino-release '19 Years', een verzamelalbum met Chilton's werk uit de periode 1969-1987.)

* MUZIEK *

Niettemin heeft Alex Chilton genoeg moois nagelaten (Spotify-afspeellijst: "Lego Blockhead 01: AlexChilton/BigStar/BoxTops"). De 3 LP's als zanger/gitarist van Big Star (opgenomen tussen herfst '71 en eind '74) worden toch wel unaniem beschouwd als zijn artistieke hoogtepunt, al werd dat nooit beloond met hoge verkoopcijfers. Commercieel succes kende hij wel als zanger van The Box Tops. Van hun eerste single 'The Letter' (1967; Alex was toen pas 16!) werden wereldwijd 4 miljoen stuks verkocht (4 weken #1 in USA). Opvolger 'Neon Rainbow' bleef steken op een sneu half miljoen, maar 'Cry Like A Baby' (1968) was opnieuw een kaskraker, en ook 'Soul Deep' (1969) deed het niet slecht. Chilton kreeg echter weinig ruimte voor eigen creatieve inbreng. Na het stoppen van The Box Tops heette een van zijn eerste solo-opnamen dan ook veelzeggend 'Free Again'. Een eerste eigen album, met twaalf nummers die Chilton in 1969/70 opnam, bleef echter jaren op de plank liggen en verscheen als '1970' ruim een kwart eeuw later. Driekwart van de plaat schreef Alex zelf, nog zoekend naar een eigen geluid. Het geheel is onevenwichtig, alleen 'Every Day As We Grow Closer' steekt er bovenuit (vind ik dan).

In 1971 sluit Alex aan bij drie mannen die tot dan samenspeelden in de band Icewater: zanger/gitarist Chris Bell, bassist Andy Hummel en drummer Jody Stephens. Big Star wordt de nieuwe naam. Aanvankelijk is het vooral de groep van Chris, maar al snel werken hij en Alex samen aan liedjes. 'Feel' en 'My Life is Right' worden door Chris ingebracht. Alex komt met de basis voor 'The Ballad of El Goodo' en 'Thirteen', waaraan Chris weer het nodige toevoegt. Ook 'Give Me Another Chance', 'When My Baby's Beside Me' en 'In The Street' komen uit Alex' koker. Al neemt Chris bij dat laatste nummer de leadzang voor zijn rekening, net als op zijn eigen 'Don't Lie To Me'. Samen komen ze tot elf songs, Andy schrijft nummer twaalf, "The India Song". Het eindresultaat, het verwachtingsvol getitelde debuutalbum '#1 Record',  scoort echter bij lange na niet zoals gehoopt. De plaat flopt. Chris Bell raakt in een depressie en verlaat Big Star.

Voor de tweede langspeler 'Radio City' schrijft Chilton zowat alle songs, op 'Way Out West' na (Andy's bijdrage, wel gezongen door Alex). Anders dan bij de langdurige sessies voor het debuut, die gepaard gingen met "millions of overdubs", kiest de band ditmaal voor een basic aanpak: In mono, waarbij het streven is om elk nummer in slechts een take vast te leggen. De plaat, wederom opgenomen in de Ardent-studio in Memphis, wordt mede door een opnieuw meesterlijke mix van studiobaas John Fry minstens zo goed als de voorganger. Hoogtepunten zijn o.a. 'O My Soul', 'What's Going Ahn', 'Back of a Car' en vooral 'September Gurls', een van Alex' fraaiste nummers. Niet dat het zich uitbetaalt. Ook deze release (feb'74) vindt zijn weg naar het grote publiek niet, mede door distributiesores. Andy is dan al opgestapt, "tired of being broke".

In september 1974 beginnen de overgebleven twee leden, Alex en drummer Jody, met het opnemen van het Big Star-album '3rd', ook wel bekend als 'Sister Lovers'. Sinds begin dat jaar is Chilton hevig verliefd op Lesa Aldridge, terwijl Jody Stephens met haar zus Holliday gaat. Voor haar schrijft Jody zijn eerste eigen nummer, dat eerst 'Fireplace' heet, dan 'Sometimes' en uiteindelijk 'For You' (met strijkers gearrangeerd door Carl Marsh). Lesa inspireert Alex tot 'Blue Moon', 'Nightime' en 'Kizza Me' (terwijl een kortstondige misstap hem brengt tot 'O Dana'). Tegelijk gebruikt Chilton steeds meer drugs, wat het akelig mooie 'Holocaust' en 'Downs' oplevert. Ook prachtig: een nummer dat aanvankelijk 'Lovely Day' heet en uiteindelijk 'Stroke It Noel', vernoemd naar Noel Gilbert, violist bij de Memphis Symphony Orchestra. Hij was eerder al te horen op 'The Letter', nu dus opnieuw.
N.B.: Ook andere Memphis-studio's (Sun, Stax, Hi) huurden Gilbert in, hij speelde mee op platen van Elvis, Isaac Hayes, Al Green e.a.

Uiteindelijk komen Alex en Jody tot 19 liedjes, onder leiding van producer Jim Dickinson. Er zitten breekbare ballads bij, maar ook nummers die, anders dan de zorgvuldig gearrangeerde eerste platen, ongemakkelijk schuren of zelfs verontrustend ontsporen. Een voorbeeld hiervan is 'Kanga Roo' (oorspronkelijk 'Like St. Joan' geheten). Met slechts Chilton's zang en akoestische 12-snarige gitaar als basis gaat Dickinson aan de slag. Hij voegt elektrische gitaarfeedback toe, strijkersklanken via mellotron, speelt zelf amateuristisch de drumpartijen in (Jody is er even niet) en slaat op een koebel. Voor een extra sinister sfeertje gebruikt Alex een drumstok als strijkstok op zijn Stratocaster en er worden nog wat effecten op de vocalen losgelaten. Geen lichte kost, maar juist dit soort gekte maakt 'Sister Lovers' wel tot een tijdloos intrigerend album.

Na het opnemen dienen zich nieuwe problemen aan. Dickinson vraagt John Fry om wederom de eindmix te doen. Beiden staan Chilton niet toe daarbij aanwezig te zijn, vanwege diens excessieve drank- en drugsgebruik in die periode. "Mixing is half the record", aldus Jim later, "he would have ruined it." Voor Alex voelt het als verraad, een wond die zelfs na 25 jaar nog niet geheeld is (al werkt hij 3 jaar later reeds opnieuw met Dickinson). In 1975 raakt Alex Chilton voorts in conflict met John Fry. Die staakt vervolgens zijn pogingen om een platenmaatschappij te interesseren voor Big Star's 3e album. Sinds februari 1975 zijn er al wel een paar honderd proef-exemplaren in omloop (met 14 tracks), maar het zal helaas tot 1978 duren voor de plaat officieel wordt uitgebracht in de UK (op het Aura-label, 12 tracks) en USA (PVC, 14 tracks). In 1987 volgen nog eens heruitgaven met 17 tracks (bij Dojo en Line), voordat Rykodisc in 1992 uiteindelijk de CD 'Third/Sister Lovers' met alle 19 liedjes uitbrengt.

Zodoende zijn er van Alex Chilton in de zeven jaren na The Box Tops slechts twee albums met Big Star verschenen als begin 1977 zijn solo-debuut verschijnt, de EP 'The Singer Not The Song'. De titelsong is een Stones-cover, in totaal staan er 5 nummers op, opgenomen in oktober 1975 met o.a. op gitaar Jon Tiven en op toetsen ene Tommy Hoehn (wier namen later weer opduiken). De single verschijnt op het kleine Ork-label uit New York, de stad waar Chilton merendeels verblijft in 1977, het jaar dat de punk doorbreekt. De club CBGB's wordt zijn tweede huis (hij kan er gratis drinken), waar hij ook optreedt, net als in de Ocean Club. Een van zijn bandleden is Chris Stamey (later in The dB's); in ruil produceert Alex diens prima solo-single 'The Summer Sun'/'Where The Fun Is', die Ork juni 1977 uitbrengt.

Diezelfde maand neemt Chilton een eigen compositie op die in januari 1978 als single op het Fun-label zal verschijnen: 'Bangkok'. Een nummer met een psychobilly sound, tot stand gekomen onder invloed van een nieuwe band waaraan hij verslingerd is geraakt: The Cramps. Vervolgens biedt Alex aan The Cramps te helpen met hun eerste plaatopnamen en stelt Memphis als locatie voor. "For the Cramps, Memphis was the Holy Land. They accepted immediately." Het helpt ook dat Alex gratis studiotijd kan regelen. Bij Ardent worden eind oktober, met Chilton als producer, vijf nummers opgenomen, goed voor de eerste twee Cramps-singles ('78) en hun Gravest Hits-12". De band ontmoet in Memphis ook Jim Dickinson, die The Cramps meeneemt naar de Sam Phillips-studio op Madison Avenue, alwaar ze Jim bijstaan bij het coveren van 'Red Headed Woman', een Sun-rockabilly-klassieker van Sonny Burgess uit 1956.

'Like Flies On Shit' is de werktitel van een Chilton-solo-album, waarvoor Alex begin 1978 met Jim Dickinson de studio ingaat. De Sex Pistols hebben dan net in Memphis hun tweede USA-optreden gedaan, Jim was erbij en als een van de weinigen erdoor gegrepen. Met die punk-spirit in het hoofd en bovendien geïnspireerd door de trashy sound van The Cramps gaan Alex en Jim aan de slag. Een inderhaast opgetrommelde band werkt zich onvoorbereid door het opgedragen repertoire, dat naast nieuwe Alex-songs bestaat uit een handvol covers, variërend van obscure country tot 'Boogie Shoes' van KC & the Sunshine Band. De anarchistische aanpak levert een weirde plaat op die (ditmaal gemixt door Alex zelf!) eind 1979 verschijnt op het kleine Peabody-label van Sid Selvidge als 'Like Flies on Sherbert', met zeer wisselende kritieken.

1978 is intussen het jaar dat de allereerste Chris Bell-single uitkomt op Chris Stamey's Car-label, 'I Am The Cosmos' / 'You And Your Sister'. Beide nummers zijn reeds in 1974 opgenomen, op 'Sister' doet Alex de achtergrondzang. Het is ook in 1978 dat Big Star's '#1 Record' en 'Radio City' voor het eerst in Engeland worden uitgebracht (door EMI, als dubbel-LP), zowat tegelijk met 'Big Star: The Third Album' op Aura. Overigens zonder dat Alex weet heeft van die releases. De Britse pers is zeer lovend en speculeert over een mogelijke reünie van de originele vier Big Star-leden. Die mogelijkheid vervalt definitief als Chris Bell (dan 27 jaar) op 27 december verongelukt: zijn Triumph raakt een telefoonpaal, die op de auto valt. Hij overlijdt ter plekke. De begrafenis vindt een dag later plaats, op de 28e verjaardag van Chilton.

*ACHTERGRONDEN *

Nu had ik een deel van bovenstaande plaatinfo eerder al her en der gelezen, maar het merendeel van onderstaande achtergrondweetjes niet. Allereerst wordt in het boek eens grondig uitgespit welke muzikanten officieel The Box Tops vormden en welke ingehuurde sessiemuzikanten feitelijk op de platen te horen waren. Verder had ik er nooit bij stilgestaan dat Dan Penn pas 26 was toen hij met 'The Letter' zijn eerste producer-klus deed. Die single werd opgenomen in april '67, in september bereikte hij de #1-plek in de USA. In de zomer ertussen blijkt Chilton een zelfmoordpoging te hebben gedaan, omdat alles even tegenzat: Zijn verkering ging uit en tegelijk viel zijn band uiteen, omdat niemand iets van de single verwachtte! Eind 1968 ziet zijn wereld er heel anders uit: Op zijn 18e verjaardag (The Box Tops hebben dan al 3 LP's uit) trouwt hij met Suzi Greene, die 9 dagen eerder bevallen is van hun zoon Timothee (die ten tijde van het overlijden van Alex in 2010 in de bak zit voor poging tot moord).

Verbijsterend zijn de verhalen uit de Big Star-tijd. Rond de release van het debuutalbum, de bandleden zijn dan 18 tot 21, zijn bezoekjes aan de psychiater niet ongewoon en ook allerlei barbituraten horen erbij. "Recepten krijgen voor valium, tranquillizers en downers was eenvoudig in een stad waar Elvis' beruchte arts Dr. Nick gedijde." Ook wordt er onderling gevochten. Vooral tussen Chris en Andy botert het steeds minder. Als Andy bij een repetitie wordt bespot door Chris slaat hij hem een bloedneus. Chris slaat terug door Andy's nieuwe bas aan gort te slaan, waarop Andy met een schroevendraaier gaten prikt in Chris zijn akoestische gitaar. Andy later: "We were a very emotional band". Eind 1972, als duidelijk is dat de plaat flopt, flipt Chris opnieuw. Hij probeert zelfs de albumtapes te wissen en belandt op een psychiatrische afdeling.

Dat drugsgebruik behoeft enige relativering. Aldus Alex tenminste, terugkijkend op de periode rond het derde album: "..for people in the '70s, it was sort of unpatriotic if you didn't take a lot of drugs and expand your mind that way. (..) I was as patriotic as the next person-and even more sometimes". Een goede vaderlander, dat was-ie! Toch stopt Alex naar eigen zeggen in 1974 met acid en in 1976 met alle overige drugs (blowen niet meegerekend). Dit overigens pas nadat hij zomer 1976, in diepe wanhoop omdat hij zich mislukt voelde in liefde en muziek, beneveld door drank en pillen opnieuw een zelfmoordpoging had gedaan, waarna hij noodgedwongen ontnuchterde in hetzelfde ziekenhuis waar vier jaar eerder een doorgedraaide Chris Bell werd opgenomen. Met drank stopt Alex resoluut jarenlang vanaf 1982.  

Een andere rode draad in het boek zijn de vrouwen. Grappig is het verhaal hoe hij in 1964 voor zijn eerste liefje Louise Leffler een gesigneerde foto regelde met de tekst "Love and Kisses to Louise from Stevie Wonder". Reden om aan de echtheid te twijfelen: Little Stevie was ook toen al blind. Daarna volgen vele meisjes en vrouwen, zoals Kokie, die zomer 1967 zijn hart breekt. Het huwelijk met Suzi houdt niet lang stand. 'September Gurls' (1973) gaat wel deels over haar, maar ook over zijn relaties erna, Vera en Diane; alledrie zijn ze in september geboren. N.B.: Alex is sinds 1970 geïnteresseerd in astrologie; hij neemt in 1977 Chris Stamey als bassist aan na slechts zijn geboortedatum gevraagd te hebben (6 december 1954, Boogschutter!) en hij covert in 1995 het nummer 'What's Your Sign, Girl?', origineel uit 1978 van Danny Pearson. 

In 1974 begint de heftige relatie met Lesa (zie bij 'Sister Lovers'), geboren op 28 mei 1955. Een Tweeling en Geit, weet Alex uit de Chinese astrologie. Hijzelf is Steenbok en Tijger. Naar verluidt een slechte combinatie. Het levert niettemin mooie liedjes op (zie boven), maar ook letterlijk een vechtrelatie. Als Jon Tiven in september 1975 aankomt op het vliegveld van Memphis, voor de sessies die de Ork-EP opleveren, wachten Alex en Lesa hem op. Alex legt uit waarom zijn arm in een mitella zit: "Well, Lesa and I had a fight last night, and I went to hit her in the head and I hit the wall." Vandaar dat Alex op die Ork-EP alleen zingt en geen gitaar speelt! (Eind 1981 zien Alex en Lesa elkaar voor het laatst, waarna ze in 1983 trouwt met Tommy Hoehn, met wie ze drie kinderen krijgt voordat ze scheiden.)

Wegens tijd- en ruimtegebrek vat ik het vervolg van het boek maar iets beknopter samen. Chilton's betrokkenheid bij Tav Falco's Panther Burns komt aan bod, Lesa's bandje The Klitz, het opnemen van het debuutalbum van The Cramps en de release van zijn platen 'Bach's Bottom' (de titel is een variant op Box Tops) en 'Live In London'. 
Na 1981 toert Alex 3 jaar lang niet. Om aan geld te komen wordt hij eerst taxichauffeur in Memphis en verhuist in 1982 naar New Orleans, waar hij borden wast en bomen snoeit. Eind 1984 vindt hij nieuwe begeleiders in bassist Rene Coman en drummer Doug Garrison. Het jaar erop kan hij met financiële hulp van het Franse label New Rose zijn eerste solo-plaat in zes jaar opnemen, het mini-album 'Feudalist Tarts', waarna het trio in oktober naar Europa vliegt voor een zesstedentour.

* LIVE *

Het was in 1985 dat ik Alex Chilton voor het eerst live-on-stage zag. De plaats: Rotterdam, waar hij geboekt stond op de derde en laatste editie van Pandora's Music Box, een tweedaags festival in De Doelen. Ik had enkel een kaartje voor de laatste dag, zaterdag 12 oktober, niet toevallig de dag dat legende Chilton (toen 34) zou optreden. Op vrijdag was ik echter al in Rotterdam en liep 's avonds op goed geluk door de stad, zonder de weg te weten. Op de Nieuwe Binnenweg kwam ik langs een zaaltje, het moet de Arena geweest zijn, voorloper van Nighttown. Er hing een affiche: 11 oktober, Alex Chilton. Huh? Dat is vandaag! Hoe laat? NU! Toen ik de zaal binnenliep was Chilton net begonnen aan zijn optreden. Wat een mazzel! Alex was goedgehumeurd en communiceerde ontspannen met het publiek (was het een Pandora try-out?). Later hoorde ik dat Radio Rijnmond indertijd een Chilton-concert heeft uitgezonden, maar mogelijk was dat het zaterdagoptreden dat tegenwoordig zowaar op YouTube staat. Mocht iemand die dit leest in het bezit zijn van geluidsopnamen van de vrijdag dan zou ik daar vanzelfsprekend maar wat graag van horen.

Na die twee dagen in Rotterdam zag ik Chilton de jaren erna vaker optreden, oa in Nijmegen. Omstreeks 1987 stond hij in O42 (een affiche delend met The BoDeans) en in november 1993 in Doornroosje (support: Julia P. Hersheimer). De laatste avond stelde Alex me erg teleur, met als dieptepunt een cover van 'Volare', een nummer dat hij in die jaren overigens vaker speelde. Een schril contrast met zijn optreden een paar maanden eerder op de eerste editie van het Lowlands-festival, waar hij het repertoire van zijn 70's-band Big Star nieuw leven inblies, met behulp van de oorspronkelijke drummer Jody Stephens en The Posies-voormannen Jon Auer en Ken Stringfellow.

* 1985-2010 *

Nu heeft Chilton's werk vanaf 1985 me op zijn best plezier gedaan, maar nooit enorm geraakt. Singles als 'No Sex' (1986, over AIDS; "You know baby it's the 1980s, Baby Doc sent it up from Haiti") en 'Dalai Lama' (1987, van het album 'High Priest'; "Up in Tibet, high in the Himalayas, there lives a cat called the Dalai Lama"), erg diep ging het niet. Al kwam de laatste dan weer wel met een beklemmende B-kant, de Porter Wagoner-cover 'Rubber Room'. Voor Chilton scheen echter inmiddels de zon, en dat kon je hem moeilijk misgunnen: na jaren sappelen kreeg hij vanaf 1986 eindelijk fatsoenlijk betaald voor optredens. Tevens stroomden flinke bedragen binnen ($48.000 in 1987, 36.000 het volgende jaar) omdat The Bangles een platina-album haalden met daarop een cover van Big Star's 'September Gurls'.

Na opnieuw een mini-album, 'Blacklist' (1989), duurt het zes jaar voor Chilton met nieuw eigen werk komt. Wel produceert hij in 1990 het tweede album van The Gories (en gaat samenwonen met hun drumster Peggy O'Neill). Er ontstaat hernieuwde belangstelling voor zijn oude werk dankzij het Rhino-retrospectief '19 Years' (1991) en de Rykodisc-reissue 'Third/Sister Lovers' (1992). Ryko brengt tegelijk 'Big Star Live' uit (Chilton/Stephens in 1974) en voor het eerst een Chris Bell-album, 'I Am The Cosmos'. Alledrie de Ryko-CD's krijgen de maximale 5 sterren in het blad Rolling Stone. Steeds meer bands noemen inmiddels Chilton en Big Star als invloed, met Teenage Fanclub en The Posies voorop. De laatsten staan Alex en Jody bij tijdens Big Star-reünie-optredens, zoals te horen is op de CD 'Big Star - live at Missouri University 4/25/93'. De laatste Chilton-solorelease met composities van zijn hand is 'A Man Called Destruction' (1995). 

In 2000 maakt Chilton een album met uitsluitend covers, in de USA 'Set' geheten en in de rest van de wereld 'Loose Shoes and Tight Pussy'. Ik hoop maar dat die malle titel niet ontleend is aan een beruchte quote uit 1976: "I'll tell you what the coloreds want. It's three things: first, a tight pussy; second, loose shoes; and third, a warm place to shit." (Het kostte Earl Butz, belast met landbouw onder President Gerald Ford, zijn plaats in het kabinet.) 

Tot het eind toe blijft Chilton doen wat hij eigenlijk al sinds 1985 doet: Zingen en gitaarspelen zonder al te veel pretenties of ambitie. Hij put daarbij uit een rijk arsenaal van vaak obscure liedjes, afkomstig uit tal van genres, van country en blues tot jazz en pop. Zijn laatste opnamen maakt hij 2009 in Londen met Ray Davies, die gitaar speelt terwijl Alex twee Kinks-covers zingt: 'Till the End Of The Day' en 'Set Me Free'. Kort daarna, in augustus, trouwt Chilton met een nieuwe liefde, Laura Kersting. In november doet hij nog reünie- optredens met zowel Big Star als The Box Tops. Vier maanden later krijgt hij plots last van kortademigheid en rillingen. Even onverwacht overlijdt hij op 17 maart 2010, 59 jaar oud.

vrijdag 12 mei 2017

* the first Rock and Roll record *


Nog even terug naar de Secret Museum-post van een paar weken geleden, over Sister Rosetta Tharpe. Zoals toen aangestipt: onder haar YouTube-filmpjes woedt steevast een verhit debat over haar rol in de ontwikkeling van de rock & roll. Dat menigeen zich daar zo hartstochtelijk mee bezighoudt kunnen we natuurlijk alleen maar toejuichen, maar dan toch liefst wel op basis van argumenten en enige voorkennis. Warm aanbevolen leesvoer is een boekje uit 1992 van twee Amerikanen, Jim Dawson en Steve Propes, getiteld 'What Was The First Rock 'n' Roll Record?'
Zij dragen vijftig plaatjes aan, die samen het verhaal vertellen van de eerste aanzetten, beginnend in 1944, tot aan 'Heartbreak Hotel' van Elvis in 1956, het jaar dat Rock 'n' Roll definitief doorbrak naar het grote publiek. Aan elk van die vijftig plaatjes wordt een bladzij of 3 a 4 gewijd. Over de totstandkoming, wat de invloed van het nummer was en door welke muziek de makers op hun beurt weer beïnvloed werden.



Maar er over lezen volstaat niet, daarna wil je elk nummer ook maar wat graag horen natuurlijk. Famous Flames Records bracht daartoe in 2011 een 3cd-setje uit in digi-pack, met daarin liefst 82 nummers, waarvoor ze zelfs nog verder terug in de tijd gingen. Van de 50 liedjes uit het Dawson/Propes-boekje stonden er slechts 37 op de cd's. Maar dat werd gecompenseerd door een downloadcode die toegang gaf tot de resterende dertien tracks, waarmee de teller op 95 liedjes kwam. Het werd echter allemaal nog mooier toen in 2015 in verband met Record Store Day de vinyl-versie verscheen. Een box met 4 LP's, met in totaal 69 nummers uit de cd-versie. Het ontbreken van de overige 26 songs op het vinyl zou met auteursrechten te maken kunnen hebben, of misschien was het budget op, maar in onze LP-box zit de CD-set + download-card er als extraatje gewoon bij. En het mooiste is: de LP-box is nog steeds leverbaar, soms voor een paar tientjes. Enkel de 3cd-set is al verkrijgbaar voor iets meer dan een tientje. Dus!


Voor de complete tracklisting (A-H is vinyl, 1-3 is CD): 

PS: Foutje in de LP-tracklisting. D9 is wel het door Elvis Presley gecoverde 'Good Rocking Tonight', maar niet in de originele versie van Roy Brown; je hoort Wynonie Harris, net als op CD 2-16.


maandag 17 april 2017

* Sister Rosetta Tharpe *


Om de zoveel tijd wordt op Facebook een filmpje uit 1964 gedeeld van een 49-jarige Sister Rosetta Tharpe die op een Engels treinperron het nummer 'Didn't It Rain' speelt. Een intrigerend filmpje, zeker als het je eerste kennismaking is met Rosetta. Nog verbluffender is wat mij betreft haar vertolking van 'Up Above My Head (I Hear Music In The Air)' uit het programma TV Gospel Time, begin jaren 60, waarin Rosetta het ingetogen gospelkoor trakteert op een zinderende gitaarsolo (tussen 1.25 en 2.00). Als je haar hier ziet rocken op heur witte Gibson SG dan wil je best geloven dat zij de bijnaam Godmother of Rock and Roll ten volle verdient. Helaas zijn zulke beelden schaars en in haar discografie is het ook nog niet zo eenvoudig om aan te wijzen wanneer zij precies de Rock and Roll creëerde of uitvond, zoals door sommigen wordt beweerd.



Als ergens het antwoord te vinden zou moeten zijn, dan toch in de Rosetta-biografie 'Shout, Sister, Shout' (2007), met de veelbelovende ondertitel 'The untold story of rock-and-roll trailblazer Sister Rosetta Tharpe'. Trailblazer laat zich vertalen als pionier, voortrekker, baanbreker of wegbereider. Schrijfster Gayle Wald, professor te Washington DC, waar zij Engels doceert en American Studies, heeft voor dit lezenswaardige boek grondig research gedaan. Het levert een boeiend verhaal op over de geschiedenis van de zwarte bevolking in de USA in 20e Eeuw in het algemeen en natuurlijk het leven van Rosetta Tharpe (1915-1973) in het bijzonder. Waarbij al snel duidelijk wordt dat Rock & Roll nooit de hoofdmoot van haar oeuvre vormde, het zwaartepunt lag toch echt bij gospel, het genre waar ze in begon en later steeds naar terugkeerde.



Aanvankelijk trok Rosetta rond met haar moeder Katie Bell Nubin (die op haar 77e nog een plaat zou opnemen met Dizzy Gillespie). Moeder was evangeliste, een streng-gelovig Pentecostal-lid van de Church-of-God-in-Christ (CoGiC) die haar geld verdiende als reizend predikante, terwijl dochter Rosetta haar begeleidde met zang en gitaar. Bij deze optredens openbaarde zich voor het eerst het talent van dochterlief om het publiek in te pakken. Onderweg ontmoette Rosetta Bell, zoals ze toen officieel heette, CoGiC-predikant Thomas J. Tharpe met wie ze in 1934 trouwde. Haar geloof liep een deukje op toen hij ontrouw bleek. Ze verliet hem in 1938 (al werd de scheiding pas officieel in 1943), zijn achternaam hield ze. Rond dezelfde tijd, zomer 1938, werden Rosetta's kerkoptredens opgemerkt door showbizz-boekers.
                                                                           circa 1938

Zo kwam Rosetta, geboren op een boerderij in Cotton Plant (Arkansas) en via Chicago en Miami beland in New York, op haar 23e terecht in de Cotton Club op Broadway. Haar ster rees snel, en al op 23 december 1938 stond ze op het podium van de Carnegie Hall, tijdens het eerste "From Spirituals To Swing"-concert. Een avond waar een gemengd publiek kennis kon maken met "African American music", zoals blues, gospel en jazz. Al wilde programmeur John Hammond vooral het blanke publiek eens kennis laten maken met "Negro Music", van Count Basie & Orchestra tot Big Bill Broonzy. Rosetta bracht twee nummers ten gehore, als Sister Tharpe, begeleid door pianist Albert Ammons. Beide liedjes, 'Rock Me' en 'That's All', stamden van haar eerste plaatopname op 31 oktober voor Decca, waarop slechts haar zang en gitaar te horen waren.

'Rock Me' was gebaseerd op 'Hide Me In Thy Bosom' (1930s) van gospel-pionier Thomas A. Dorsey en 'That's All' leunde op 'Denomination Blues' (1927) van Washington Phillips, maar Rosetta gaf een eigen draai aan beide liedjes, met een vuur dat niet ongewoon was bij CoGiC-diensten. Terwijl men er in haar kerk moeite mee had dat Rosetta ook een werelds publiek bediende, waren Cotton Club en Carnegie Hall verrukt over haar mix van spirituals en swing. Voor die tijd was ze een sensatie, zo leert de Wald-biografie. Volgens sommigen is dat Carnegie-concert zelfs het vertrekpunt van de Rock & Roll, zo zegt Wald. Als ik nu, bijna tachtig jaar later, de fragmenten (van 2.14 en 1.39) van Rosetta's optreden van die avond terugluister, op de 3CD-box die het Vanguard-label in 1999 uitbracht, dan ben ik daarvan nog niet zo zeker. Zelf horen? Link onder dit verhaal: 1938, Dec 23 (2a+2b).

                                          1941, Katie Bell Nubin & Rosetta, Decca-rec.

Dezelfde twee nummers heeft Rosetta Tharpe overigens vaker opgenomen, onder meer met het orkest van Lucky Millinder. Niet reeds bij haar eerste opnamesessie in 1938 zoals Wikipedia abusievelijk beweert, maar pas in 1941. Hier klinkt Rosetta al een stuk toegankelijker dan bij haar debuut-met-gitaar, maar of dit dan wel Rock & Roll is? Nee, dan komt eerder 'Strange Things Happening Every Day' in aanmerking, door Rosetta met het Sammy Price Trio vastgelegd in september 1944 en uitgebracht in april 1945. Gayle Wald noemt 'Strange Things' dansmuziek die is teruggebracht tot de essentie, een ritmesectie een een krachtige stem. Het werd de grootste hit van Rosetta's carriere, #2 in de USA R&B-hitlijst in 1945. In de jaren 50 genoot dit Rosetta-nummer een tweede leven, toen het opdook als grote invloed op jonge blanken rond Memphis.


Bij de mannen die tussen 1954 en 1957 hun eerste plaatjes maakten bij het Sun-label was Sister Rosetta Tharpe beslist bekend. Elvis hield niet alleen van haar gitaarspel maar ook van haar zang, zo citeert Wald een van de achtergrondzangers van The King. Johnny Cash draaide 'Strange Things' steeds opnieuw, Carl Perkins noemt het als een van zijn favoriete nummers ("rockabilly, dat was het"), en Jerry Lee Lewis schijnt het zelfs te hebben gezongen bij zijn auditie voor het Sun-label, aldus opnieuw Wald. Met dit nummer uit 1944 was Rosetta de mannen dus ruim voor, maar het zou wat overhaast zijn om daaraan de conclusie te verbinden dat zij al jaren rock & roll speelde, ver voor alles en iedereen. Wald schetst namelijk ook hoe Rosetta begin jaren 50 al gedateerd gevonden werd en de aansluiting miste bij de nieuwe muziek voor jonger publiek.


In de tussenliggende jaren had Rosetta wel grote successen gekend, maar dan vooral als gospel-ster. Voorjaar 1946, na een mislukt tweede huwelijk, begon ze een samenwerking met zangeres Marie Knight, resulterend in een eerste hit met het duet 'Didn't It Rain', waarna ze eind 1947 samen 'Up Above My Head' opnamen. Ook privé speelde er mogelijk iets tussen de twee, Wald voert daarvoor diverse stellige getuigen op, al hebben de dames zelf immer ontkend. Het muzikale verbond stopt in elk geval eind 1950. Rosetta is rond die tijd op de top van haar roem, met een geschat jaarinkomen rond $200.000 in 1949. Maar na een stadionconcert in juli 1951 voor zeker 15.000 mensen (die tegelijk getuige zijn van haar derde huwelijk!) wordt het langzaam minder. Plaatverkopen stellen teleur, optredens worden noodgedwongen kleinschaliger.

                                                      1947: diva Rosetta & Marie plus fans

Rosetta, als gospelzangeres inmiddels in populariteit voorbij gestreefd door eerst Mahalia Jackson en vervolgens Clara Ward, ziet in 1954 haar enige rhythm & blues-single 'Don't Leave Me Here To Cry'/'What Have I Done' floppen, waarna ze pas begin '56 weer de studio induikt, voor een terugkeer naar gospel: 'I've Done Wrong'. Een voorlopig dieptepunt wordt voorjaar 1957 bereikt als haar huis geveild wordt vanwege een hypotheekachterstand. De ommekeer volgt een half jaar later, als Rosetta (inmiddels 42 jaar) voor het eerst het Verenigd Koninkrijk bezoekt en in drie weken twintig steden aandoet. Overzees is het één grote triomftocht, met een tweede Engelse tour in het voorjaar van 1958 later als logisch vervolg. Aansluitend is Parijs aan de beurt en Scandinavië, waar ze toert met een piepjonge Ginger Baker op drums.

Weer een paar jaar later, in 1964, vond het optreden plaats dat haar dankzij YouTube de laatste jaren wereldwijd meer faam bezorgd heeft dan in haar hoogtijdagen. In de YouTube-comments zie ik vaak de vraag waarom Sister Rosetta Tharpe niet is opgenomen in de Rock & Roll Hall of Fame (https://www.rockhall.com) in Cleveland, Ohio. Waarom dat is weet ik ook niet, maar er staan heel veel artiesten niet in die ik hoog acht. Racisme of sexisme, zoals boze tongen roepen, lijkt mij echter niet de reden. In de categorie Performers zijn zwarte artiesten echt ruim aanwezig, al sinds de eerste nominaties (Chuck Berry, James Brown, Ray Charles, Sam Cooke, Fats Domino en Little Richard). Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd, maar in de categorie Early Influences zijn inmiddels wel Bessie Smith, Ma Rainey en Mahalia Jackson gekozen.

                                                      1938-1949 / 2005 Proper 4CD

Hoewel Sister Rosetta Tharpe dus schittert door afwezigheid in de eregalerij, zowel bij Performers als Early Influences, komt haar naam volgens de museumindex wel voor in de speciale tentoonstelling gewijd aan 'America's Foremothers' (https://www.rockhall.com/americas-foremothers) en de gospelsectie op de afdeling 'The Roots of Rock & Roll'
(https://www.rockhall.com/roots-rock-and-roll-blues-gospel-countryfolkbluegrass-and-rb). Dus over het hoofd gezien is Rosetta allerminst, hooguit onvoldoende op waarde geschat. Wat evengoed opmerkelijk mag heten, als we het tenminste hebben over "the woman who created rock & roll", zoals sommigen beweren. Alle bewijzen om die claim kracht bij te zetten zijn meer dan welkom bij uw Secret Museum of Rock and Soul. Kom maar op met die plaat-tips en clips!

HOREN?

1938, October 31 - Sister Rosetta Tharpe (gtr, vcl)
1a. Rock Me

1938, December 23 - with Albert Ammons (piano)
2a. Rock Me

1941, September 5 - with Lucky Millinder & his Orchestra
3a. Rock Me
1941, November 6 - idem
3b. That's All

1944, September 22 - with Sam Price Trio (piano, bas, drums)
1947, July 1 - with Marie Knight (vcl) and Sam Price Trio
1947, November 24 - idem
6. Up Above My Head (I Hear Music in the Air)

ZIEN?

Sister Rosetta Tharpe documentary 2011 (51m53s) - by Mick Csaky


woensdag 12 april 2017

* Joe Medwick (Texas-soul) *


25 jaar geleden, op 12 april 1992, overleed de Texaanse soulzanger en songschrijver Joe Medwick. Nooit van gehoord? Ik ook niet, tot voor kort. Toen hoorde ik op een verzamel-cd zijn prachtnummer 'Your Sweet Love' langskomen. Wat een ontdekking! Via google kwam ik er vervolgens achter dat een paar van de beste liedjes van Bobby "Blue" Bland eigenlijk van zijn hand zijn. 'I Pity The Fool', 'Call On Me' en 'Cry Cry Cry' onder andere, allemaal Medwick-composities. Op de Bland-platen staat echter telkens Deadric Malone als songschrijver vermeld. Hoe dat kan? De verklaring is simpel: Joe Medwick verkocht een aantal van zijn liedjes aan Don Robey, baas van het Duke-label waar Bland onder contract stond. Medwick verkoos instant cash, en Don Robey streek vervolgens alle royalties op onder zijn alias Deadric Malone. Robey zal er flink wat geld aan hebben overgehouden, terwijl Medwick arm stierf. Vlak voor zijn dood liet hij echter optekenen: "Don't you go writing no mean things about Don Robey".


Bij het Bobby Bland-nummer 'Farther Up The Road' uit 1957 (later gecoverd door Eric Clapton als 'Further On Up The Road') staat naast Robey als mede-componist Veasey vermeld. Achter deze naam gaat dus juist Joe Medwick schuil. Hoewel hij volgens de meeste bronnen geboren werd op 21 of 22 juni 1933 als Joe Medwick Masters, houdt de Texas State Historical Association ("independent nonprofit since 1897") het op Medwick N. Veasey als geboortenaam. De TSHA weet er nog bij te vermelden dat hij ter wereld kwam in Houston (maar al in 1931) als zoon van Rayfield Veasey en Renatta Watson en begraven ligt op het Houston National Cemetery. Het zal er voorlopig niet van komen het grafopschrift persoonlijk te inspecteren, laten we aannemen dat die wel heel specifieke info gewoon klopt.

Of zijn ware voornaam Medwick dan wel de artiestennaam Joe Medwick een eerbetoon is aan honkbal-legende Joe "Ducky Wucky" Medwick, in de jaren 30 sterspeler bij de St. Louis Cardinals, is onduidelijk en eigenlijk ook niet zo belangrijk. Wat wel aandacht verdient is het vrijwel onopgemerkte oeuvre van de zanger Joe Medwick. Normaliter is uw Secret Museum behulpzaam door links te plaatsen naar YouTube-clips met het beste werk. Probleem in dit geval: van de 24 Medwick-nummers die ik zou willen laten horen  staan er maar 8 op YouTube. De eerste keus valt vrijwel helemaal af: het eerder genoemde 'Your Sweet Love', het Bobby Bland-achtige 'Why Did You Let Me', de hartverscheurende ballad 'When A Boy Becomes A Man', de uptempo dancer 'Get Soulful', het fijne orgeltje in 'I Came A Long Ways' en het nummer dat hij uitbracht als Joe Melvin, 'You Made Me Love You'. Steeds zegt de Nederlandse versie van YouTube: "Deze video is niet beschikbaar. Het spijt ons." Dus alleen elders te zien en horen helaas.


De tweede keus dan maar, nog altijd zeer de moeite waard. Zo staan op YouTube wel beide kanten van de single die Veasey maakte als Joe Masters, 'Just Be Yourself' en 'That Is Why The End Must Begin' (Boogaloo 1003). Ook de nummers die hij opnam in zijn vermomming als TV & The Tribesmen mogen er zijn, zoals het uptempo 'Hip-Shaking' en het broeierige 'Brought Down'. En er is sterk werk te vinden dat hij maakte als Joe Medwick, bijvoorbeeld 'Second Time Around' en 'I Cried', dat alleen al geweldig is door het vrolijkmakende vraag-en-antwoordspel in de eerste halve minuut. Mochten deze zes nummers naar meer smaken, dan is de volgende vraag natuurlijk: wat is er nog leverbaar van Joe Medwick?


Joe Medwick op vinyl vinden zal duur en tijdrovend worden. Inmiddels heb ik wel twee CD's van de beste man weten te vinden. 'The Many Labels of Joe Medwick' (Spoonful 1003) telt 22 nummers, en biedt een niet-chronologisch overzicht van zijn plaatjes uit de jaren 60 op een duizelingwekkende hoeveelheid obscure labels: All Boy, Boogaloo, Duke, Jetstream, Kimberley, Monument, Pacemaker, Paradise, Tear Drop, Ve Geo en Westpark. Daaronder ook de vier bovengenoemde Masters- en Medwick-songs van YouTube.


Maar beter nog, en bovendien eenvoudiger verkrijgbaar, is de andere CD: 'I'm An After Hour Man - The Crazy Cajun Recordings' (uit 2000, Edsel Records EDCD 632). Niks geen cajun-muziek, voor de duidelijkheid. Crazy Cajun is de bijnaam van producer Huey P. Meaux, bij wie Medwick in tweede helft van de jaren 60 opnamen maakte. Daarvan staan er 19 op deze aanrader voor soulliefhebbers. Denk aan Bobby Bland's topalbum 'Two Steps from the Blues'. Niet alles is even goed als dat meesterwerk, dat natuurlijk al in elke soulverzameling aanwezig is. Maar de beste nummers doen er nauwelijks voor onder, en daarom is het gek dat je nooit ergens over deze Medwick-CD hoort of leest. Sterke composities, verrassende arrangementen, goeie muzikanten en bovenal Medwick die zich een begenadigd zanger toont, zowel in de ballads als het uptempo-werk. Op zijn mooist fluweelzacht als Bland, maar nergens te gelikt of gepolijst. En vijf van de 'eerste keus'-songs zijn present, alleen het Joe Melvin-nummer ontbreekt. Jammer genoeg is de CD niet meer uit voorraad leverbaar, maar
een beetje handige websurfer achterhaalt 'm snel. Dus, niet gedraald, doe het vandaag nog! Al komt je aankoop voor Joe Medwick een kwart eeuw te laat.



P.S. De enige bewegende beelden van Joe Medwick die ik tot nu toe ben tegengekomen staan hier. Van dit optreden met The Texas Upsetters, circa 1988, is dus ook de (wat mij betreft ongelukkig gekozen) hoesfoto van de Many Labels-cd afkomstig.