zaterdag 20 december 2014

* History of Rhythm & Blues / New Orleans *



Niets of niemand heeft mij de afgelopen jaren meer luisterplezier bezorgd dan NICK DUCKETT. Toch heb ik, voor zover ik weet, geen enkel nummer in huis waarop hij ook maar een noot meespeelt. Wel bezit ik minstens twintig cd-sets die door hem zijn samengesteld en uitgebracht. Nick Duckett is namelijk de drijvende kracht achter het Britse label Rhythm and Blues Records en de daaraan gelieerde History of Soul-serie. Via beide kanalen produceerde hij in slechts zeven jaar een adembenemende hoeveelheid compilaties, waarop hij de (voor-)geschiedenis van R&B en soul op voorbeeldige wijze in kaart bracht.

Het begon allemaal in 2008 met de 4cd-set The History of Rhythm & Blues 1925-1942.
Er volgden nog 3 delen met elk vier schijfjes: 1942-52, 1952-1957 en vorig jaar 1957-1962.


Daarnaast verzorgde Duckett intussen een serie over de invloed van Latin-muziek op R&B. De roots daarvan werden belicht op de 2cd Rumba Jazz 1919-45, gevolgd door de cd's Rumba Blues 1940-53, Rumba Blues: The Mambo Years 1953-57 en de 2cd Rumba Blues: Dancin' Fever 1956-1960.
En passant verschenen ook nog twee 2cd's Rumba Doo Wop pt. 1 & 2 (resp. 1933-54 en 1955-56).

Alsof dat nog niet genoeg was maakte Duckett ook nog The History of New Orleans Rhythm & Blues overzichtelijk, op drie dubbel-cds: 1921-1947, 1948-1953 en 1953-1955. (Over deel 4 meer hieronder).


Een normaal mens zou inmiddels de uitputting nabij zijn, maar Duckett begon in 2013 monter aan een nieuwe mega-klus: The History of Soul: Opnieuw delen met elk twee schijfjes. Grondig als altijd gaan we voor het begin weer ver terug: Het eerste deel 'Wade in the Water' van deze 'Soul Chronology' behandelt de periode 1927-51, deel 2 'This Old Soul of Mine' reikt tot in 1954, en via 'Save a Seat For Me', 'Yes Indeed' en 'Singin' From My Soul' kwam de serie inmiddels tot 1960.
(Delen 6, 7 en 8 staan gepland voor 2015.)

Waar hij de tijd en middelen vandaan haalt is de grote vraag, maar tegelijkertijd slaagde onze held er ook nog in via History of Soul zo'n tien andere soul-compilaties uit te brengen, over Southern Soul (2 delen), Westcoast-soul, New York (2 delen), Chicago, Detroit en New Orleans-soul. Heel af en toe levert dat doublures op met eerdere Duckett-uitgaven, maar er valt ook altijd veel nieuws te ontdekken. Daarbij is de geluidskwaliteit meestal top en bevat elke uitgave een zeer informatief boekje.


Nieuwste aanwinst is de prachtige 6cd-set The History of New Orleans Rhythm & Blues 1955-1962. Liefst 190 tracks, van meer dan 80 artiesten. Grote namen als Little Richard en Fats Domino, daarnaast Dave Bartholomew ('The Monkey'), vroege Eddie Bo, Smiley Lewis, Lloyd Price ('I'm Glad, Glad'), Professor Longhair, Larry Williams, Huey 'Piano' Smith ('Suzy-Q', niet die van Dale Hawkins), Ernie K-Doe, Mac Rebennack (alias Dr. John) en natuurlijk Lee Dorsey ('Behind the 8-Ball', 1962). Maar ook onderstaande tracks zijn te vinden op deze verzameling. Verkrijgbaar voor minder dan 40 euro.

CD1: The Dukes-'Last Ride' (1956, toen niet uitgebracht; eerst te vinden op Rumba Doo Wop 2)
CD2: Roy Montrell-'Ooh Wow' (1956 Specialty)
CD3: The Velvetiers-'Feeling Alright On Saturday Night' (1958 Ric)
CD4: Charles Brown & Amos Milburn-'Educated Fool' (1959 Ace)
CD5: Alvin 'Red' Tyler-'The Peanut Vendor' (1961 Ace LP)
CD6: George 'Blazer Boy' Stephenson-'New Orleans Twist' (1961 Imperial)

Voor meer info: - www.rhythmandbluesrecords.co.uk  (en/of)  - www.historyofsoul.net


woensdag 17 december 2014

* OMNI : country & electronica *



Kijkend naar een release-overzicht van de vanuit Australië opererende Omni Recording Corporation (logo boven) moest ik denken aan een scène uit de Wim T. Schippers-TV-serie 'Opzoek naar Yolanda' uit 1984. In een bakkerszaak vraagt een klant om een luchtfilter voor zijn Ford Taunus. Waarop de bakker boos wordt: "Alleen brood en Volkswagenonderdelen!" Ook de nering van Omni, gerund door David Thrussell, is een weinig voor de hand liggende combinatie: country en elektronische muziek.

Vanaf 2005 verschenen eerst een aantal CD-heruitgaven van Nashville-buitenbeentjes, zoals Porter Wagoner (blurb-tekst: "Psychotronic, dark, heartfelt country… with a touch of showbiz!"), Jack Blanchard & Misty Morgan ("kinda like Nancy Sinatra and Lee Hazlewood on acid") en Henson Cargill ("Zen country music anyone?"). In 2007 kwam daar de merkwaardige 'Country Moog'-CD bij van Gil Trythall, gevolgd door de Canadese electronica-pionier Bruce Haack (moog/musique concrete). Sindsdien wisselen de genres elkaar af. In tien jaar zo'n 60 titels, steevast tot in de puntjes verzorgd, boekje met liner-notes en geremasterd, vaak 25 tot 30 tracks. Niet meer uit voorraad leverbaar, maar met enige moeite nog wel te vinden. Hieronder een kleine bloemlezing, aan de hand van tien CD's.


* Henson Cargill-CD A Very Well Travelled Man (1967-1970/2005 Omni 101)
tracks: 'Skip a Rope' (1967; Lee Hazlewood meets Roger Miller?) en 'Going Backwards' (1970)


* Jack Blanchard & Misty Morgan-CD Life and Death and... (1967-73/2005 Omni 102)
'Tennessee Bird Walk' (1970) en 'Humphrey the Camel' (1970)
Helaas niet op YouTube: 'How I Lost 31 Pounds in 17 Days' (single ca.1971)


* Porter Wagoner-CD The Rubber Room (1966-77/2006 Omni 103)
tracks: 'The First Mrs. Jones' (1967) en 'The Rubber Room' (1972)
Helaas niet op YouTube: 'Woman Hungry' (1967 single)


* Gil Trythall-CD Country Moog/Nashville Gold (1972-73/2007 Omni 108)
'Folsom Prison Blues' (1972; "Stetson techno"? LOL) en 'Little Green Apples' (1972)


* Bruce Haack-CD The Electric Lucifer (first released 1970/2007 Omni 110) -"Pop-Psyche!"
'Electric To Me Turn' (1970) en 'Super Nova' (1970)


* various artists-CD Nashville Sputnik (2008 Omni 115) -"like Joe Meek crash landed in Nashville".
   subtitled: the Deep South/Outer Space productions of Jack Blanchard and Misty Morgan 1956-2004
1. Jacqueline Hyde (!) and the Moonfolk-'Strange New World' (1965) - Misty's first solo recording
2. Jack Blanchard-'Dance of the Living Dead Chickens' (1993 demo)


* various artists-2CD Plantation Gold (2009 Omni 124)
   subtitled: The mad genius of Shelby S. Singleton Jr. and Plantation/SSS Records 1967-1976
Dee Mullins-'I Am The Grass' (1967) en Rod Hart-'C.B. Savage' (1976)
Helaas niet op YouTube: Ray "Wong" Riley-'Happy Valley C.I.A.' ('68, after 'Harper Valley P.T.A.')


* various artists-CD The World is a Monster - Columbia hillbilly 1948-1958 (2010 Omni 140)
1. Johnny Bond and His Red River Valley Boys-'All I Can Do Is Cry' (1957)
2. Freddie Hart-'The Wall' (1959)


* Felix Kubin-CD Bruder Luzifer (2011 Omni 142) - three decades of Hamburg's Sci-Fi pop visionary:
'Phonebashing' (2000) en 'Ich Träume Nur In Super-8' (2002) // Helaas niet op YT: 'Sabàta' (1999)


* Brother John Rydgren-2CD Silhouette Segments (1966-68/2012 Omni 168) - Christian psychedelia?!
'Music To Watch Girls By' (1968) en 'Hippie Version of Creation' (1968)

donderdag 11 december 2014

* 12 Golden Country Greats ? almost.. *


Ween, de groep van de nepbroers Dean en Gene Ween (resp. Mickey Melchiondo en Aaron Freeman, allebei van 1970) wordt normaliter tot de alternatieve rock gerekend. Op de eerste vier platen die ze in de jaren negentig uitbrachten hadden ze al talrijke genres, van mainstream-pop tot flamenco en metal met een vette knipoog door de mangel gehaald, maar ondanks dat was het verrassend wat er in 1996 op hun vijfde album stond: '12 Golden Country Greats'. Typische Ween-humor? Deels wel, deels niet.

De tien (haha!) tracks waren opgenomen met behulp van twaalf (ha!) sessiemuzikanten uit Nashville, countryveteranen aangevoerd door multi-instrumentalist Charlie McCoy, die o.a meespeelde op de Bob Dylan-albums Highway 61 Revisited, Blonde On Blonde en Nashville Skyline. Daarnaast zongen The Jordanaires mee, bekend als achtergrondzangers van Elvis. Veel authentieker had deze countryplaat niet kunnen klinken, maar toch zullen de muzikanten hebben opgehoord van het eindresultaat.

Want hoewel de liefde voor country bij Ween vermoedelijk oprecht is, zoals je mag concluderen uit de meest serieuze bijdragen 'I'm Holding You' en 'You Were The Fool', Dean en Gene kunnen het dollen niet laten. Beste songtitel: 'Help Me Scrape the Mucus Off My Brain'. Verder is er de tragikomische tranentrekker over hond Fluffy ("my fur buddy"), naast de vrolijke meezinger 'Japanese Cowboy'.

Like a Japanese cowboy or a brother on skates 
Like a blizzard in Georgia or a train runnin' late 
I call out your name girl in the heat of the night 
And nobody answers 'cause somethin' ain't right 

En wat zou men in Nashville vinden van 'Piss Up a Rope'?

Uh, you can piss up a rope and feel the pissy dribble 
You can piss up a rope and watch me giggle 
For the last 6 months I been packin' your bag 
You can wash my balls with a warm, wet rag 
Till my balls feel smooth and soft like silk 
I'm sick of your mouth and your 2 percent milk 
And I'm no dope, but I've lost all hope 
So hit the fuckin' road and piss up a rope 

Wonderlijk dat de jongens hiermee wegkwamen. Het enige nummer dat Gene (die meestal de leadzang deed) en Dean (vooral lead-gitaar) hebben moeten aanpassen was 'Powder Blue'. In de oorspronkelijke 4.18 durende versie gebeurt weinig opmerkelijks, afgezien van een voorstelrondje voor de solisten Bobby Ogdin (piano), Charlie McCoy (harmonica) en Russ Hicks (steelgitaar). Om onnavolgbare redenen is daar dan plots de aankondiging "Ladies & Gentlemen, I'd like to present Muhammad Ali", waarna de grootste bokser aller tijden een minuut het woord krijgt. Ali's advocaten weigerden toestemming voor het gebruik van de sample, die enkel op de vroegste album-versie te vinden is (en natuurlijk hier in het Secret Museum, dankzij YouTube).

dinsdag 9 december 2014

* 20 Jazz Funk Greats ? NOT ! *


De lieflijke hoes, die vooral dankzij Cosey Fanni Tutti (het enige groepslid in jurkje) de aandacht trok, was al even misleidend als de titel van de derde LP van Throbbing Gristle (1979): 20 Jazz Funk Greats. Net als de voorgaande albums van de groep verschenen op hun eigen Industrial Records, dat had met de kennis van nu een aanwijzing kunnen zijn. Maar 'industrial music' (klik link voor meer wiki-uitleg) was in 1979 nog geen wijdverbreid begrip. Hoe dan ook, wie Jazz Funk hoopte te horen kwam van een koude kermis thuis. Throbbing Gristle bracht ook op deze plaat, die als hun meest toegankelijke te boek staat, experimentele elektronica met ambient soundscapes naast bubbel-electro en bruter lawaai.

De A-kant van de slechts elf (ha!) tracks tellende LP opent met het relatief gemakkelijke titelnummer. Ingeklemd tussen een drietal soundscapes ('Beachy Head', 'Tanith' en 'Exotica') komen we daarna met het neurotisch schurende 'Still Walking' in industrie-gebied. En dan is er nog 'Convincing People', even monotoon als indringend, de ideale bedding voor de als een mantra opgelepelde tekst over manipulatie.

Op de B-kant, tussen de twee meest lichtvoetige nummers van de plaat 'Hot on the Heels of Love' en 'Walkabout', vinden we nog zo'n nummer met een typische T.G.-tekst over mindgames, 'Persuasion': "What difference does it make if I take a photograph? ... I mean, these magazines, you know, they only go to middle aged men. So why don't you just do what I suggest." Waarna het album afsluit met de twee meest industriele nummers, het zwartgallige 'What A Day' en 'Six Six Sixties'.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Kleine toelichting tot slot bij Throbbing Gristle: de bandnaam staat, in Yorkshire slang, voor een erecte penis (info die ook elders te vinden is, maar gemak dient de mens). De groep ontstond in september 1975 in het Engelse Kingston upon Hull uit het performance-kunstcollectief COUM Transmissions. Naast voorman Genesis P-Orridge (geboren in 1950 als Neil Megson) en Cosey Fanni Tutti (Christine Newby, 1951) bestond T.G. uit Peter 'Sleazy' Christopherson en Chris Carter. De debuutelpee werd opgenomen in het tweede jaar van het bestaan, eindigend op 3 september 1977. Vandaar de titel: 'The Second Annual Report'. In de twaalf maanden erna werd gewerkt aan het volgende jaarverslag: 'D.o.A. - the third and final report' (1978). Het laatste rapport dus, maar het concept van jaaroverzichten bleef intact. '20 Jazz Funk Greats' werd volgens de hoes opgenomen "in the weeks ending September 3rd, 1979". Daarna verscheen nog de liveplaat 'Heathen Earth', voor de groep in 1981 uiteenviel. Genesis en Peter begonnen de groep Psychic TV, de andere helft ging verder als Chris & Cosey.

donderdag 4 december 2014

* Lincoln Chase & Shirley Ellis *

Een van de prijsnummers van de onlangs verschenen 'Slow Grind Fever'-serie (3 delen als LP; de eerste twee gebundeld op een CD met 30 tracks): Big Maybelle-'Rain Down Rain' (1952).


Het nummer werd geschreven door ene Lincoln Chase, samen met Leroy Kirkland. Diezelfde Chase was ook verantwoordelijk voor 'Such A Night', bekend gemaakt door Elvis Presley maar oorspronkelijk een R&B-hit (1954) voor Clyde McPhatter & the Drifters.


Lincoln Chase (1926-1980) was ook de schrijver van 'Jim Dandy', de grootste R&B-hit (1956) van LaVern Baker. Vermoedelijk zouden we zijn naam bij de credits voor bovenstaande songs nooit hebben opgemerkt, als niet een prachtsingle met eigen werk van Lincoln Chase was heruitgebracht op het Jukebox Jam-label. Op de ene kant staat het subtiel groovende 'I Love Your Many Ways' (uit 1958), op de flip het wat primitievere stuiternummer 'Miss Orangatang' (1961).


Al zoekend naar meer Lincoln Chase stuitten we op leuke verrassingen. Niet alleen maakte hij zelf nog o.a. 'Deep In The Jungle' (1959), hij bleek ook de songschrijver/producer/manager van Shirley Ellis.

Deze zangeres (1929-2005; geboren als Shirley O'Garra, in 1949 getrouwd met Alphonso Elliston) was goed voor een paar meer dan aanstekelijke hits. De eerste was 'The Nitty Gritty' (op de eerste proef-persing heette het nummer nog 'The Real Nitty Gritty' en zij voluit Shirley Elliston). Een jaar later volgde het nog succesvollere 'The Name Game' (1964). Call me stupid, maar na jaren wil meezingen hier nog steeds niet lukken, zelfs niet met tekst-handleiding.


Haar derde en laatste USA-pophit was 'The Clapping Song (Clap Pat Clap Slap)', die net als de eerste twee te vinden is op de lastig verkrijgbare CD 'Shirley Ellis-The complete Congress recordings' (2001).
Daarop ook, naast de prachtige songtitel 'Ever see a diver kiss his wife while the bubbles bounce about above the water?', dit pareltje: 'The Puzzle Song (a puzzle in a song)'. Hierna vertrok Ellis bij Congress,  scoorde bij Columbia met 'Soul Time' (1967) nog een hitje in de R&B-charts en verliet daarna de biz.


PS: Tien links iets teveel van het goede? Volg dan de verkorte route: van Big Maybelle via 'I Love Your Many Ways' naar 'The Name Game'. En mis 'The Puzzle Song' niet!

secret bonus: Shirley Ellis MET Lincoln Chase in de Merv Griffin-TV-show: 'The Name Game' live!


donderdag 30 oktober 2014

* Is That All There Is? *


                                                 Peggy Lee-Is That All There Is? (1969)

‘Is That All There Is’, zo beweert Wikipedia, “was inspired by the 1896 story Disillusionment (Enttäuschung) by Thomas Mann”. Nooit geweten, terwijl de No Wave/Disco-cover die zangeres Cristina Monet Palaci (kortweg Cristina) in 1980 uitbracht bij het New Yorkse ZE-label hier al decennia in de kast staat. Songschrijvers Jerry Leiber & Mike Stoller (Elvis, Coasters e.v.a.) waren overigens ‘not amused’, en de Cristina-versie moest uit de handel. Ook wel weer begrijpelijk als je de teksten naast elkaar legt. Zo hadden L&S het oorspronkelijk bedacht:

Peggy Lee-versie: “Then I fell in love with the most wonderful boy in the world. We would take long walks by the river or just sit for hours gazing into each other’s eyes. We were so very much in love”
Cristina: “And then I met the most wonderful boy in Manhattan. We used to walk by the river, and he beat me black and blue and I loved it. I could kill for that guy”

Of de openings-scene bij Peggy Lee: 
"I remember when I was a little girl, our house caught on fire.
I'll never forget the look on my father's face as he gathered me up in his arms
and raced through the burning building out to the pavement.
I stood there shivering in my pyjamas and watched the whole world go up in flames.
And when it was all over I said to myself,
'Is that all there is to a fire?'"

Cristina: “I remember when I was a little girl, my mother set the house on fire, she was like that. I’ll never forget the look on my father’s face as he dragged me out of the building..” 

                                              Cristina-Is That All There Is? (1980)

dinsdag 28 oktober 2014

* Milan, The Leather Boy *


                                                            Ready? Get set: Go! 
“My baby’s got a one track mind, she’ll never stop until she finds L-O-V-E, looooove, oh yeah!”

                                            The World of Milan-One Track Mind (1966)

Hij maakte eerst vier singles en een LP als Milan (1962-64), toen drie singles als The World of Milan (1965-66) en toen nog vier als The Leather Boy (1967). Maar wie was hij? Milan Radenkovich of Rick Rodell? Geboren in Belgrado of toch in New York City? Overleed hij nou in 1971 aan een hersentumor of door een verkeersongeluk? Onze enige redelijk betrouwbare bron voor info is een artikel van Martin Winfree in het Amerikaanse blad Ugly Things (#34) uit 2012.

Volgens hem kwam The Leather Boy op 15 december 1941 ter wereld in Belgrado als Milan Radenković. Met zijn familie verhuisde hij in zijn jeugd naar Florida en ging zich daar als tiener Richard/Rick Rodell noemen, in het spoor van zijn vader Radaslav, een folkzanger/gitarist die optrad als Rasha Rodell. Het eerste Milan-plaatje haakte in op de twist-rage, ‘Santa’s Doin’ the Twist’. De jaren erna bleef de tijdgeest zich weerspiegelen in zijn muziek. Maar welke poptrend hij ook meepikte, er zat altijd wel een raar of wild Milan-randje aan zijn plaatjes, of het nou psychedelische pop was (‘Shadows’) of garagerock (‘On The Go’).

                                                The Leather Boy-Shadows (1967)


Op het uit Frankrijk afkomstige album Hell Bent for Leather (2009), alleen op vinyl verschenen, staat op de ene kant zijn voornaamste eigen werk, met op de andere kant negen nummers van anderen waaraan Milan als songschrijver en producer meewerkte, van Lou Christie (’63) tot The Head Shop (’69). Deze semi-legale LP met beperkte oplage is o.a. nog te koop via Discogs en af en toe via eBay. Alternatief: een nog werkende download-link voor liefst 27 songs hier:
http://expo67-cavestones.blogspot.nl/2013_01_01_archive.html (kijk op 13-1-2013). 

Voor alle uitleg over de herkomst van de liedjes, zie het Martin Winfree-artikel: http://issuu.com/mmgould001/docs/milanrickrodellakatheleatherboy
Hij noemt bovendien nog meer beschikbare YouTube-clips. Wie die bekijkt zal daar regelmatig reacties vinden van zwager Rick Gould, getrouwd met Milan’s zus Darinka (alias Dara Rodell), en hun zoon Merrick, die onvermoeibaar geurvlaggen plaatsen (“wij zijn familie!”), opdat wij Milan niet vergeten. Hij overleed op 1 maart 1971 aan een hersenaandoening, vermoedelijk het gevolg van een eerder verkeersongeluk (al zegt Rick soms weer iets anders).

The Leather Boy-On The Go (1967)


‘On The Go’ was overduidelijk de basis voor het volgende nummer van The Oblivians, waarvan een studio-versie staat op hun Estrus-EP Blow Their Cool. Het Secret Museum prefereert toch de live-versie van hun VPRO-sessie uit 1995, te vinden op een buiten de band om uitgebrachte bootleg-LP met de ietwat puberale titel '17 Cum Shots' (in dito hoes). Verhelderende aankondiging na de break op 1.47: “I think in some languages they call it a solo!” (Dit Oblivians -nummer werd in 2008 weer gecoverd door de band Lost Sounds, met Jay Reatard als zanger.)

The Oblivians-Motorcycle Leather Boy (1995)


secret bonus: Terwijl Milan met de rest van het gezin naar de USA verkaste, bleef zijn zeven jaar oudere broer Petar ‘Radi’ Radenković met zijn grootouders in Europa, voor een glanzende voetbalcarriere als keeper van het Joegoslavisch elftal (zilver op de Olympische Spelen van 1956) en in de jaren zestig in de Bundesliga bij 1860 München. In die Duitse jaren nam ook hij plaatjes op, zoals onderstaande schlager waar naar verluidt 400.000 stuks van verkocht werden. Een aantal waar de beduidend muzikalere Milan helaas alleen van heeft kunnen dromen.


                                                        Petar ‘Radi’ Radenković-Bin i Radi, Bin i König (1965)


zondag 26 oktober 2014

* Gil Bernal *

Sirene, machinegeweren: verbluffend intro, zeker als je bedenkt dat het nummer 60 jaar terug uitkwam: de ‘Riot’-single van The Robins, de zanggroep die weldra The Coasters ging heten. Als SMoRaS-bezoekers platen uit 1954 (of eerder) kennen met geluidseffecten die zich hiermee kunnen meten, kom maar op! Na die geluidseffecten, verzorgd door producers Jerry Leiber & Mike Stoller, die het nummer ook schreven en uitbrachten op hun eigen Spark-label, hoor je de diepe stem van Richard “Louie Louie” Berry. Let echter vooral even op de tenor-saxofonist, Gil Bernal, die ook op latere Coasters-hits zijn stempel zou drukken.

                                                The Robins-Riot in Cell Block #9 (1954)

Gil Bernal begon in de jazz, speelde o.a. bij Lionel Hampton’s orkest en kwam via de fifties-R&B (als sessiemuzikant en met een paar eigen instrumentals) en Duane Eddy (‘Rebel Rouser’) bij bandleider Spike Jones. Eind jaren zestig was hij te horen op de soundtracks In Cold Blood en In The Heat Of The Night (beide van Quincy Jones, een ex-collega uit het Hampton-orkest), waarbij Gil Bernal zich opeens ontpopte als zanger a la Tom Jones. In diezelfde rol droeg hij een nummer bij aan de cult-horrorfilm Blood Of Dracula’s Castle, waarvan zowaar een trailer op internet staat (met op 4.32 de credits voor de zanger):


                                                   Gil Bernal-The Next Train Out (1969)

Gil Bernal, geboren in 1931 in het Watts-deel van L.A. als zoon van een Mexicaanse moeder en Siciliaanse vader, bleef tot op hoge leeftijd sax spelen, zoals te horen op Chávez Ravine (2005), het Ry Cooder-project over de Mexicaanse gemeenschap in Los Angeles. Het jaar na zijn dood in 2011 bracht Jukebox Jam met permissie van de nabestaanden de onweerstaanbare Bernal-single ‘The Dogs’ opnieuw uit op vinyl. Voor originele exemplaren van dit nummer, gemaakt met producer Bumps Blackwell’s orkest en uitgebracht op diens Bump’s-label, werd toen door verzamelaars tot 2000 dollar betaald.




                                                                Gil Bernal-The Dogs

‘The Dogs’ is wellicht niet zo luchtig als het nummer op het eerste gehoor doet vermoeden. Mogelijk gaat het over de inzet van honden tegen demonstranten. Op de keerzijde zingt Gil Bernal namelijk over James Meredith, in 1962 de eerste Afro-Amerikaanse student op de tot dan geheel blanke Universiteit van Oxford, Mississippi. Zijn toelating leidde tot rellen en militair ingrijpen: 

http://en.wikipedia.org/wiki/James_Meredith 
Het jaartal van de Bumps-single is vooralsnog onbekend. Rond 1970, de tijd van plaatjes met maatschappelijk bewustzijn? Of was Gil Bernal hier zijn tijd vooruit?

                                                                  Gil Bernal-James


vrijdag 24 oktober 2014

* Ivy Green *


“Creeping where no life is seen, a rare old plant is the Ivy green” dichtte Charles Dickens in zijn eerste roman The Pickwick Papers (1836). Zo bekeken is het niet verwonderlijk dat Neerlands finest punkband haar wortels had in een ‘Stupid Village’ in de driehoek Alphen a/d Rijn-Leiden-Zoetermeer. Hazerswoude-Dorp dus, niet te verwarren met Hazerswoude-Rijndijk (Bettine Vriesekoop!). Onder aanvoering van zanger-gitarist Tim Mullens nam de groep vijf albums op: Ivy Green (1978), The Quest (1984), All On The Beat (1985), Moon Raised (1987) en Real Slow Burn (1990). De eerste vier zijn in 2011 kortstondig heruitgebracht door het Japanse (!) label 1977 Records, dat ook NL-punk-singles van The Helmettes (‘Half Twee’) en The Tits (‘We’re so glad Elvis is dead’) een tweede leven schonk. Op YouTube is het Ivy Green-aanbod helaas beperkt, maar om een idee te geven:


Ivy Green-Wap Shoo Wap (1e single, 1978),
later herdoopt tot I’m Sure We’re Gonna Make It

Ivy Green-Another sub-culture going bad (1978)




Ivy Green-The Garageland E.P. (1984)
Hamburger Heaven/Distress/I’m Wild/Strangelove

Ivy Green-Please, Please, Please (1985)

donderdag 23 oktober 2014

* Lee Hazlewood *


Zomaar wat redenen waarom Lee Hazlewood bij uw Secret Museum een speciaal plekje heeft.

1. Voor de soundtrack van de film 'Why Must I Die' nam Lee Hazlewood in 1960 samen met Duane Eddy het nummer ‘The Girl On Death Row’ op. Vanaf 1958 hadden de twee al flink wat instrumentale hits gescoord met de “twangy” gitaar van Duane Eddy in de hoofdrol en Lee als producer. Ditmaal was er de stem van Lee (die het nummer ook schreef), begeleid door Duane Eddy and his Orchestra.
                                                
                                      Lee Hazlewood-The Girl On Death Row (1960)

2. Met Nancy Sinatra, dochter van Frank, maakte Lee eind jaren zestig een paar albums met duetten, waaronder onderstaande klassieker.

Nancy Sinatra & Lee Hazlewood-Some Velvet Morning (1967) video! (helaas niet lip-sync)

3. Vanaf 1963 bracht Lee Hazlewood een aantal solo-platen uit (op Mercury, Reprise, MGM en zijn eigen LHI-label) die jarenlang zeldzaam waren, tot Sonic Youth-drummer Steve Shelley een serie heruitgaven startte op zijn label Smells Like Records. Rhino verzorgde een dubbel-cd met het Reprise-werk, Ace deed hetzelfde met de MGM-opnamen. De laatste jaren beheert Light In The Attic de erfenis van Hazlewood (1929-2007), wat o.a. leidde tot de compilatie The LHI Years: Singles, Nudes & Backsides (hoes boven), waarop ook dit nummer (afkomstig van zijn 1971-album Requiem For An Almost Lady):

Lee Hazlewood-Won’t You Tell Your Dreams (1971)

Bij Light In The Attic verscheen ook een vinyl-single met een minstens zo mooie cover door Gold Leaves, het solo-project van de uit Seattle afkomstige muzikant Grant Olsen, die eerder met Sonya Westcott het duo Arthur & Yu vormde.

Gold Leaves-Won’t You Tell Your Dreams (2012)

secret bonus: Arthur & Yu-Afterglow (2007)

maandag 20 oktober 2014

* Ike Turner *


Vijfmaal Ike vandaag. Little Richard, toch zelf een van de groten van de Rock & Roll, heeft ooit laten optekenen dat er al voor Chuck Berry en hemzelf een andere wegbereider was: Ike Turner. Als muzikant (piano, gitaar), maar ook als songschrijver en producer was hij al in de vroege jaren vijftig knap druk, voor o.a. B.B. King, Howlin’ Wolf en een jonge Bobby Bland. Tegelijk was hij talentscout voor diverse labels. Bovendien was Ike (november 1931-december 2007) als tiener al bandleider van zijn eigen Kings Of Rhythm. Alleen het zingen liet hij liever aan anderen over.

Johnny O’Neal (geboren als O’Neal Johnson) was de oorspronkelijke zanger van Ike Turner’s Kings of Rhythm, maar verliet de band voor een contract met King Records en moest vervolgens lijdzaam toezien hoe zijn oude band, met saxofonist Jackie Brenston als zanger, Rock & Roll-geschiedenis schreef met het nummer ‘Rocket 88’ (1951). Deze O’Neal (niet te verwarren met de gelijknamige jazz-pianist, geboren in 1956), nam in 1953 alsnog een paar nummers op met Ike Turner in de Sun Studio in Memphis, waaronder deze variant op de ‘Rocket 88’-deun: 


Johnny O’Neal-Ugly Woman (1953)

Helaas voor Johnny werden zijn Sun-opnamen pas jaren later voor het eerst uitgebracht. Intussen had Ike Turner (gitarist op bovenstaand nummer) een andere track van deze sessie, ‘Johnny’s Dream’ (niet op YouTube), opnieuw opgenomen met Eugene Fox als ‘Sinner’s Dream’. Fox verzorgt alle mannenstemmen in de boze droom: van zondaar Eugene wiens tijd gekomen is, van Mr. Death die hem komt halen (“You have nothing to fear”) en vervolgens de duivel (“You served me well boy”). Ondanks een smeekbede om vergiffenis aan zijn vrouw, vertolkt door Annie Mae Wilson (een van Ike’s vrouwen voor Tina) eindigt Eugene in de hel. Ike is wederom op gitaar te horen op dit plaatje, uitgebracht bij Checker.


Eugene Fox-Sinner’s Dream (1954)

Onder 
eigen naam maakte Ike Turner in 1957 een net iets gezelliger spooky plaatje, ditmaal uitgebracht bij Federal, met opnieuw een andere zanger: Clayton Love. Het nummer is net als ‘Sinner’s Dream’ te vinden op de niet al te dure (E20,- max!) 4cd-set Ike Turner-That Kat Sure Could Play, in 2010 verschenen bij Secret Records (nee, SMoRaS heeft geen aandelen). Een uitputtende verzameling met werk uit de periode 1951-1957 dat Ike onder eigen naam of in dienst van talloze anderen maakte, 118 tracks totaal, met goede info wie wat wanneer speelde.

Ike Turner-She Made My Blood Run Cold (1957)

Tot slot een van de vroegste opnames waarop Ike met Anna Mae Bullock te horen is, hier nog Little Ann geheten maar weldra bekend als Tina Turner. Zij doet de backing vocals, samen met ene Carlson Oliver. De rest van het verhaal is al vaak genoeg elders verteld, toch?

Ike Turner-Boxtop (1958)

zondag 19 oktober 2014

* MannGold de Cobre *

Het debuut-album is nu een half jaar uit, is dat oud genoeg voor een plekje in dit museum? SMoRaS wil er niet op wachten of deze plaat de tand des tijds zal doorstaan (vast wel), maar het is sowieso erg van nu, iets wat u moet horen en zien. Liefst live, of eerst hier. MannGold de Cobre, een instrumentale rockband uit het Belgische Gent die, uitgebreid met acht blazers, de luisteraars overrompelt met een ongehoorde mix van filmmuziek, krautrock, jazz, stoner-grooves en nog veel meer. Hier een korte promo (van 1.02) voor een eerste indruk:

MannGold de Cobre - album promo (2014)

Wat vooraf ging: Eerst was er Manngold, een kwintet onder aanvoering van de Gentse Chileen Rodrigo Fuentealba (gitaar) en tegenwoordig verder bestaand uit Philipp Weies (gitaar), Maarten Standaert (bas), Matthias Standaert (drums) en Karel de Backer (drums). In 2011 was er een eerste video bij de muziek van de band, hieronder te zien. Een intrigerend filmpje, waarin Fuentealba bij zijn huis een onverwachte gast (Dirk Hendrikx) ontwaart. Meer willen we niet verklappen.

Manngold - first official video (2011)

Met acht blazers erbij (tenor- en baritonsax, trompet en trombone, elk 2x, geleid door Peter Vermeersch) werd maart 2012 een eerste try-out gespeeld als MannGold de Cobre (Spaans voor koper). Blijkbaar beviel dat, want meer optredens volgden, o.a. als na-programma van Marc Ribot’s Vooruit-optreden (zie SMoRaS-post 4 september j.l.), waar de groep veel indruk maakte. Onderstaand live-beelden van die avond. Op het grote doek intussen ‘huisvriend’ Dirk.

MannGold de Cobre - live (Vooruit 13-10-2012)

Sinds april 2014 is er dan het (titelloze) album, op CD uitgebracht door El Negocito Records en op LP door de Gentse platenzaak Vynilla. De live-dynamiek op plaat vangen was bijkans onmogelijk, maar dit debuut is niettemin goed voor een verpletterende eerste indruk.

Songtitels: 'Wahnsinn'/'Fuzzhound'/'A Fistful of Sauerkraut'/'Sonic'/'Stereo'/'IND'. (+CD: 'Pin9')
Wie de LP koopt krijgt de CD er gratis bij (zolang de voorraad strekt). Play LOUD!

albumtrack: MannGold de Cobre - 'IND' (clip!)

* Roosbeef (& Daniel Johnston) *



“Bent u een honden- of een kattenmens”, kent u die uitdrukking? SMoRaS moest er de afgelopen week opeens weer aan denken, zoals eigenlijk steeds als de debuut-cd van Roosbeef, de groep rondom Roos Rebergen, weer eens uit de kast komt: ‘Ze Willen Wel Je Hond Aaien Maar Niet Met Je Praten’. De titel zegt het al: Roos kiest niet voor de poes. Helaas wat ons betreft. Desondanks is het werk van Roosbeef ons dierbaar. Meestgedraaid van dit album: ‘Alleen’, ‘Te Heet Gewassen’ en vooral ‘Volle Magen’.

Al een paar jaar eerder (2006) verscheen van Roosbeef ‘Bouwvakkers’ op single. Bij de (soms ontroerende) optredens steevast goed voor een lach.


Een andere favoriet bij Roosbeef-concerten, een liedje dat de groep lange tijd enkel live speelde en dat pas in 2012 verkrijgbaar werd via het zes nummers tellende mini-album Warüm: ‘Leven van een Kunstenaar’, de Roosbeef-bewerking van “Story of an Artist’ van Daniel Johnston, in een vertaling van Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Jammer genoeg legt die 2012-studio-opname het af tegen eerdere live-versies. Bekijk hier de prachtige uitvoering in Utrecht, 2009.

dinsdag 14 oktober 2014

* Daniel Johnston – originals *


Een van de mooiste muziek-docu’s ooit is ‘The Devil and Daniel Johnston’, een film van Jeff Feuerzeig uit 2005. Allereerst is de docu natuurlijk The 'Story Of An Artist'. 
Maar de ondertitel had kunnen luiden Geschiedenis Van Een Ziekte. Daniel Johnston heeft jarenlang zijn leven zelf vastgelegd, niet alleen met geluidsopnames maar ook op video. Aan de hand van authentieke beelden zijn we zodoende getuige van de ontwikkeling van zijn schizofrenie en manische depressiviteit. In al die ellende is het echt de muziek die hem redt. Je moet er niet aan denken wat er anders van hem geworden was.


    Daniel Johnston heeft, ook na zijn vermeende dood in 2004 (zie de andere SMoRaS-post van vandaag), meermalen in Nederland opgetreden. Voorjaar 2007 in 013 Tilburg, begeleid door Smutfish, een Haagse country-noir band rond Melle de Boer, en najaar 2008 o.a. in de Effenaar Eindhoven opnieuw met Melle c.s., toen tijdelijk omgedoopt tot John Dear Mowing Club. Met wisselend resultaat overigens. In Tilburg was de begeleiding beduidend beter, met ook nog een fijn rammel-orgeltje bespeeld door ex-Kift-lid Frank van den Bos. Een van de hoogtepunten toen: 'Speeding Motocycle', in eerste versie (1983) te vinden op het album Yip! Jump Music. Hier hoor je -leve YouTube!- de 1990-take met Yo La Tengo, uitgebracht als 7” op het Singles Only-label van Bob Mould (yep, die van Hüsker Dü en Sugar).


Tot slot het origineel van 'Don’t Let The Sun Go Down On Your Grievience', eveneens afkomstig van het album Yip! Jump Music, maar net als Story of an Artist ook te vinden op de 2CD The Late Great Daniel Johnston – Discovered Covered. Overigens, Daniel Johnston leeft nog steeds.